Shu en Tefnut kregen de taak om de chaos op te delen in de principes van wet, orde en stabiliteit. De chaos werd opgedeeld in licht en duisternis en deze kregen hun juiste plaats. Deze orde werd Maat genoemd. Hiermee waren de principes van het leven voor altijd vastgelegd. Maat had de vorm van een veer; het was licht en zuiver. Ze maakten Geb, de Aarde en Nut de Hemel. Aanvankelijk waren deze twee verstrengeld in elkaar en vormden ze één lichaam.
Shu, de god van de lucht, duwde Nut omhoog naar de hemel. Daar strekte ze zich uit over Geb, haar partner. Ze verlangden ernaar om samen te zijn, maar in de naam van Maat moesten ze gescheiden blijven om zo hun functie te kunnen vervullen. Nut maakte regen voor Geb en op zijn beurt zorgde Geb ervoor dat er allerlei dingen groeiden op de aarde.
Iedere dag, vlak voor de morgenschemering, baarde Nut de zon. Overdag volgde de zon zijn koers over de aarde en bij zonsondergang stierf hij.
Shu en Tefnut maakten de andere goden. Isis, de koningin van de goden, Hathor, de godin van liefde en schoonheid, Osiris, de god van wijsheid en gerechtigheid, Seth, de god van het kwaad, Thoth, de god van wijsheiden Nephthys, de beschermster van de doden.
De chaos was echter nog steeds niet volkomen opgedeeld volgens de orde van Maat. Op een dag raakten Shu en Tefnut verdwaald in de donkere wateren van Nu. Atum ging wanhopig op zoek naar zijn kinderen. Hij zond zijn alziende oog naar alle uithoeken van de hemel en de aarde om hen te vinden. Na verloop van tijd kwam het oog inderdaad terug met Shu en Tefnut. Toen Atum hen zag, was hij zo verrukt dat hij tranen van vreugde huilde. Toen de tranen de aarde hadden geraakt ontstonden hieruit de eerste mensen.
De mensen bevolkten de aarde. Ze moesten de waarheid en de balans van Maat in acht nemen en ze hadden de plicht om de aarde te verzorgen en de goden te aanbidden. De goden, op hun beurt hielden van hun schepsels en beschermden ze.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten