Posts tonen met het label Egyptische Magie. Alle posts tonen
Posts tonen met het label Egyptische Magie. Alle posts tonen

zaterdag 18 februari 2012

De ceremonie van de Mondopening

De ceremonie van de mondopening is één der meest sacrale handelingen die de oude Egyptenaren kenden. De ceremonie bestond uit 75 handelingen en diende er uiteindelijk toe de overledene tot leven te brengen. Deze ceremonie werd echter niet alleen bij mummies uitgevoerd, maar eveneens bij Godenbeelden, maar ook bij reliëfs. We vonden onderstaande video over de mondopeningsceremonie



De handelingen van het mondopeningsritueel bestonden onder meer uit reinigingen, bewieroking, het brengen van plengoffers en het offeren van dieren. Ook het aanraken van diverse lichaamsdelen speelde een belangrijke rol. In de teksten, die horen bij deze handelingen, wordt vaak verwezen naar de Osirismythe, waarbij de ledematen van het dode lichaam van de god Osiris werden verenigd en weer tot leven gewekt. Het reciteren van magische spreuken en gebeden door de voorleespriester, terwijl hij de neus, mond, ogen, oren en borst van de mummie aanraakte, was bedoeld om de zintuigen van de overledene te herstellen.

Hier onder volgen wat voorbeelden van teksten die gebruikt werden in de mondopeningsceremonie:
SPREUK BIJ DE MONDOPENING VAN HET GODENBEELD.
De priester raakt de mond van het godenbeeld met een dissel aan, hij reciteert;
Uw mond wordt geopend door Ptah.
Thoth komt, volledig voorzien van magische spreuken.
Uw spraak wordt U gegeven, Uw mond wordt voor U geopend door Ptah met behulp van deze beitel uit meteorietijzer waarmee Hij de monden der Goden heeft Geopend, de Eerste Keer.
Gij zijt de Grote God (maam van de god), die in Uw stad heerst, Gij zijt de opdrachtgever der werken, te midden van Uw dienaren.
Wat betreft alle magische teksten, alle magische spreuken die tegen U uitgesproken worden, moge de Goden zich tegen hen verheffen, evenals de volledige Pesdjet.

SPREUK BIJ HET TOT LEVEN WEKKEN VAN DE GOD.
De priester giet een plengoffer van gewijd water uit over het Godenbeeld en raakt de mond van de God aan met een struisvogelveer, hij reciteert:
Maat, komt tot U in gerechtigheid, Gij neemt bezit van Uw gestalte, zoals een koning van zijn troon.
Een levende verschijning wordt Gij op aarde, wanneer uw geest nederdaalt over Uw beeltenis.
Heil U, Grote God (maam van de god), moge Gij wonen in Uw beeld, dat door Uw dienaren geëerd wordt.
Gij zijt waarlijk de Grote God, die levend is op aarde, als in de hemel en die regeert over hetgeen geschapen is.

SPREUK OM HET GODENBEELD ZIJN SPRAAK TE SCHENKEN.
De priester brandt wierook voor het Godenbeeld, hij reciteert:
Heil U Heer van het Licht, Chef van het Grote Kasteel, Heerser over de dingen die geschapen zijn.
Ik ben tot U gekomen die stralend en rein is.
Gij wiens beeltenis op aarde staat en wiens geest in de hemel troont.
Moge Gij spreken door Uw mond.
Moge Gij leiden in het uur van gevaar door Uw spraak die machtig is via Uw mond.

SPREUK OM DE LEDEMATEN EN ZINTUIGEN TE WEKKEN.
De priester brandt wierook voor het Godenbeeld, de priester raakt de verschillende zintuigen en ledematen met een dissel aan, hij reciteert:
Uw neus zij U gegeven om te ruiken, laat U de geur van wierook opsnuiven en tot leven komen.
Uw ogen zijn U gegeven om te zien, laat U de schepping aanschouwen en vervolmaken.
Uw oren zijn U gegeven om te horen, laat U de magische spreuken horen die U kracht schenken.
Uw armen zijn U gegeven om te werken, laat U de werken vervolmaken en de schepping in stand houden.
Uw benen zijn U gegeven om te lopen, laat U verplaatsen en Uw bestemmingen bereiken

Het Egyptische dodenboek bevat ook spreuken voor dit proces:
Mijn mond is geopend door Ptah,
De ketens van mijn mond zijn losgemaakt door mijn stadsgod.
Thoth is gekomen volledig uitgerust met spreuken,
Hij maakt de ketens los van Seth van mijn mond.
Atum heeft mij mijn handen gegeven,
Ze zijn geplaatst als bewakers.
Mijn mond is mij gegeven,
Mijn mond is geopend door Ptah,
Met die beitel van metaal
Waarmee hij de mond van de goden opende.
Ik ben Sekhmet-Wadjet die woont in het westen van de hemel,
Ik ben Sahyt onder de zielen van On

vrijdag 1 juli 2011

Het Egyptische Dodenboek en Ani

Het Egyptische Dodenboek, juister bekend als Het Boek van het Naar Voren Treden bij Dag, is een verzameling van oude religieuze geschriften uit Egypte, die bedoeld waren als gids voor het leven na de dood. Het Egyptische Dodenboek werd meegegeven aan de overledene in het graf. Het bestaat uit een verzameling van bijna 200 spreuken, die de wederopstanding van de overledene moeten garanderen. Daarvoor moet de overledene iedere dag weer een gevaarlijke reis afleggen door de Onderwereld, geleid en beschermd door deze spreuken.

De lange, vaak prachtig geïllustreerde dodenboeken waren het werk van schrijvers. De mooiste dodenboeken werden voor de rijkste personen gemaakt en prachtig geïllustreerd, vaak in kleur. De tekst werd door een schrijver gemaakt die plaats openliet voor de kunstenaar die de illustraties aanbracht. Alle papyrusrollen waren echter niet allemaal even fraai, soms werden oude rollen zelfs opnieuw gebruikt.

Sommige rollen waren niet langer dan een meter, de langste zijn tot veertig meter lang en meestal tussen 25 en 35 centimeter breed. Soms werd er van twee rollen één gemaakt werd uit twee rollen van verschillende breedte en gemaakt door verschillende schrijvers. En soms was de naam van de overledene nog niet ingevuld, of werd die weggeschrapt als men de rol opnieuw wou gebruiken - of als de dode zijn rekening niet kon betalen. Want zoals vandaag vormden ook in het Oude Egypte het begraven van de doden en het maken van dodenboeken een bloeiende handel.

Vele papyrussen, zoals die van Ani, zijn beroemd om hun prachtige illustraties, andere zijn veel soberder. Geen twee dodenboeken zijn identiek. De magische spreuken die ze bevatten werden vaak voorzien van imaginaire landschappen van de onderwereld, van de goden en demonen die de overledene kon tegenkomen in het hiernamaals. Want het leven na de dood was voor de Egyptenaar zo mogelijk nog gevaarlijker dan het gewone leven. De spreuken moesten hen erbij beschermen. Ook het dode lichaam zelf, moest beschermd worden, zoals in deze spreuk: "Heil aan u, mijn vader Osiris, je zal je lichaam bezitten, je zal niet verwelken, je zal niet wormstekelig worden, je zal niet uitrekken, je zal niet stinken, je zal niet rotten".

Doorgaans werden de spreuken op een strook papyrus geschreven, die werd meegegeven in het graf, opgerold en opgeborgen in een koker of zelfs om het lichaam van de dode heen gewikkeld. Meestal bevatten individuele Dodenboeken alleen een selectie uit het complete corpus van bijna 200 spreuken. Vaak zijn ze geïllustreerd, al dan niet in kleur. Een van de beroemdste is die van Ani, nu in het British Museum.

Ani, een aanzienlijke schrijver van de tempel, koos uit ongeveer 200 beschikbare gebeden, hymnen, bezweringsformules en rituele teksten de 62 die hem en zijn vrouw Tutu het meest aanspraken en de portretten van het paar werden tussen de gedetailleerd vervaardigde hiëroglyfische vignetten geschilderd. Deze aan de persoon aangepaste boekrol, die met hen zou worden begraven, moest in het leven na de dood een weg ontsluiten. Als ze erin slaagden de beproevingen waaraan ze daar werden blootgesteld te doorstaan, verwachtten ze tenslotte met de goden van het rijke Egyptische pantheon te feesten en zich met hen te onderhouden.

Voor de minder bedeelden werden dergelijke papyri vaak op voorraad vervaardigd, waarbij de naam van de betrokkene open werd gelaten voor een toekomstige invulling. De meer gefortuneerden lieten ze apart op bestelling vervaardigen.

Het Dodenboek staat aan het einde van een ontwikkelingsgang, die met de Piramideteksten begint. Deze worden, zoals de naam al aangeeft, aangetroffen op de wanden van de latere piramiden van het Oude Rijk, te beginnen met farao Unas (5de dynastie, ca. 2475­2345 voor Christus).

Deze geschreven teksten zijn dan al een product van eeuwenlange mondelinge overlevering en gelden als de oudst bewaarde samenhangende religieuze teksten ter wereld. Het feit dat ze vrijwel uitsluitend in koninklijke piramiden worden aangetroffen, wijst er al op dat ze exclusief in dienst stonden van het voortbestaan van de farao in het hiernamaals en niet bestemd waren voor gewone stervelingen.

Min of meer voortgekomen uit de Piramideteksten zijn de Sarcofaagteksten die, zoals alweer de naam aangeeft, voorkomen op de binnenzijden van privé­sarcofagen uit de Eerste Tussentijd en het Middenrijk (ca. 2160­1781 voor Christus). Opmerkelijk is dat deze teksten zo als het ware gedemocratiseerd zijn: nu zijn ze ook bedoeld voor gewone (zij het bemiddelde) bevolkings­groepen, net zoals het Dodenboek later trouwens. Er is verwantschap met de Piramideteksten, maar een aantal spreuken hebben deze Sarcofaagteksten ook gemeen met het Dodenboek. Dit laatste is in gebruik gebleven vanaf het Nieuwe Rijk (ca. 1550­1075 voor Christus) tot ver na Christus, in de Romeinse tijd.

Naast de drie genoemde teksten zijn er ook teksten die in de graven van farao’s uit het Nieuwe Rijk en later worden aangetroffen, zoals bijvoorbeeld het Poortenboek. Een aantal Dodenboekpapyri is in opgerolde vorm gevonden in de holle rug van een mummievormig beeldje van de dodengod­combinatie Ptah­Sokaris­Osiris.

Deze god speelt een belangrijke rol bij de herrijzenis van de dode en heeft daarom soms ook een zogenaamde "korenmummie" in het grote voetstuk. Dit is geen echte mummie, maar een van klei met graankorrels erin gemaakte mummievormige Osirisfiguur. Op deze manier kan de kiemkracht van het graan eveneens gebruikt worden voor de herrijzenis van de dode

De al eerder genoemde Ani bezat dus een Dodenboek met maar liefst 62 spreuken. Een ander belangrijk thema in deze keuze van spreuken is de vereenzelviging van de dode met een godheid, zodat hij in alle eigenschappen van de betreffende godheid kan delen. In deze papyrus zijn dat Osiris, Horus en de zonnegod Re. De cyclus van de zon, overdag varend langs de de hemel en ’s nachts in de Onderwereld, wordt precies zo door de dode nagevolgd. Net zoals de zonnegod moet de dode dat iedere dag ook weer doen. Van de illustraties staat een aantal in verband met het mondopeningsritueel en de begrippen ‘Ka’ en ‘Ba’.

Een ander belangrijk thema in deze keuze van spreuken is de vereenzelviging van de dode met een godheid, zodat hij in alle eigenschappen van de betreffende godheid kan delen. In deze papyrus zijn dat Osiris, Horus en de zonnegod Re. De cyclus van de zon, overdag varend langs de de hemel en ’s nachts in de Onderwereld, wordt precies zo door de dode nagevolgd. Net zoals de zonnegod moet de dode dat iedere dag ook weer doen. Van de illustraties in het Dodenboek, staat een aantal in verband met het mondopeningsritueel en de begrippen ‘Ka’ en ‘Ba’.

De Papyrus van Ani van werd in 1888 ontdekt door dr. E.A. Wallis Budge, die hem verwierf voor het British Museum in Londen waar hij conservator van Egyptische en Assyrische oudheden werd en in een aantal zalen de expositie van Egyptische kunstvoorwerpen inrichtte. Het is te begrijpen dat hij enthousiast was over zijn vondst, want het is een prachtige uitbeelding in kleur die met verfijnd kunstgevoel ‘de oude Egyptische denkwijze over de mysteriën van leven en dood’ weerspiegelt. Omdat de papyrus een afmeting had van circa 23 meter bij 38 cm, was het een geweldige onderneming hem voor transport naar Engeland gereed te maken.

Met de gedachte aan de publikatie ervan in boekvorm, besloot hij de boekrol in 37 stukken van ongeveer gelijke lengte te laten snijden, die hij op houten planken liet lijmen voor de verscheping naar Londen. In 1890 was het Sir Peter Le Page Renouf die de leiding had bij het tot stand komen van de facsimile-uitgave op ‘olifantsfolio’ (bladzijden van circa 37,5 x 53 cm). Vier jaar later gaf het British Museum een tweede editie van het facsimile uit, gecorrigeerd door Budge en in 1895 volgde de eerste vertaling van de papyrus door Budge.

maandag 27 juni 2011

Priesters in het Oude Egypte

In het oude Egypte kenden men heel wat verschillende priesters. In de tempels hadden de priesters verschillende functies. Zij hielden de tempel draaiende, en ze voerden ook verschillende religieuse rites uit. Dit kon varieren van, de dagelijkse rites, het reciteren van hymnes, het aankleden van de beelden van de goden of godin, tot het dragen in processie van een beeld van de god(en) of godin(nen).

Een priester is een tussenpersoon tussen God (goden) en de mensen. De priesters voorzagen in de rituele behoeften van het cultusbeeld door de festivals te organiseren en de dagelijkse offergaven aan te bieden, maar ze zorgden ook voor de administratie van de tempeleigendommen.

De administratie van het godsdienstig etablissement was in het oude Egypte bijzonder gefragmenteerd. De Hoge Priester was zonder twijfel de machtigste persoon binnen deze tempels, en hij beklede in sommige gevallen de post met als titel "Opzichter van alle priesters van Opper en Neder Egypte."

De reële belangrijkheid, in vergelijking met de functie in naam, van dit ambt, is echter niet gedocumenteerd.

Op twee afbeeldingen uit het Nieuwe Rijk, waarin hoge gezagsdragers in hiërarchische rangorde afgebeeld worden, is de volgende volgorde te zien: kroonprins, viziers, rentmeester van landgoederen en hofmeester, hoge militairen, burgerlijke ambtenaren en daarna pas belangrijke hoge priesters, die op hun beurt gevolgd worden door, in het ene geval een ambtenaar uit de provincies, en in het andere geval door priesters van lagere rang.

De taken van de priesters varieerden nogal, bepaalde functies kunnen ook nog variëren over de ruim 3000 jaar dat het oude egypte bestond. omdat sommige tempels zeer groot waren en veel land en dienaren telden. De grote tempels hadden hun eigen voorraad kamers, hun eigen vee, en werklieden.

Men stelde dienstschema’s op voor priesters, die in groepen, zogeheten ‘Phyles’, waren ingedeeld, waarbij elke groep ongeveer twee maanden per jaar een bepaalde taak vervulde. Veel van wat bekend is over het beheer van dodentempels, is afkomstig uit documenten die zijn ontdekt is Aboesir, een deel van de necropolis in Memphis. Ook zijn er documenten gevonden over de dagelijkse rituelen, die werden uitgevoerd door de priesters die aan de cultus van de dode farao waren verbonden. Deze rituelen werden misschien generaties lang na de dood van de farao gehandhaafd. Elke dag liep een processie van priesters rond de koninklijke piramide. Het cultusbeeld in de nabije dodentempel werd met geurige oliën gezalfd, beschilderd, gekleed en ‘gevoed’ (dat wil zeggen, er werden voedseloffers klaargelegd). Nadat het beeld geacht werd te hebben ‘gegeten’, werden de offergaven weggehaald en verdeeld onder degenen die zich aan de cultus wijdden.

Men kende o.a de onderstaande functies:

sem priester = priester voor een doden cultes
hem netjer = Gods dienaar
hem netjer n tepy = hoge priester
wab priester = assistent voor de hem netjer
kher heb = lector priester
wer kherp henut = "grote directeur van de kunstenaars" (hoge priester van de god Ptah)
wer mau = "grote ziener" (hoge priester van de zonnegod Re)

De laagste priesterlijke titel (‘wab’) behelsde een deeltijdfunctie. Deze priesters dienden gewoonlijk een maand per jaar in een Egyptische tempel. Nadat zij hun taak hadden vervuld, namen ze hun gewone werk weer op zich, misschien als juniorambtenaar of ambachtsman. Deze priesters staan vaak afgebeeld in grafceremoniën, waarbij ze offergaven naar het graf dragen of gebeden voor de dode uitspreken. Dit laatste zou betekenen dat tenminste een aantal van hen kon lezen.

De hogepriester van de tempel kreeg de titel "hem netjer n tepy", "eerste dienaar van god". Vaak droeg hij ook speciale titels die verband hielden met zijn eigen cultus. Vaak werden hogepriesters aangesteld door de farao, maar het hoogste priesterambt ging steeds vaker over van vader op zoon.

Men kende in de tempels naast de priesters ook de functie van muzikanten die de priesters assisteerden bij het uitvoeren van de riten. op trommels, en de systrum spelden, en zangeressen die hymen zongen. Deze functie werd ook wel uitgevoerd door de vrouwen en dochters van hoog geplaatste ambtenaren.

Naast priesters waren nog talloze andere personeelsleden actief voor de tempel. ‘Lijfeigenen’ bewerkten de tempelgronden en herders hoedden de dieren die eigendom van de tempel waren. Vissers, vogelaars en imkers waren allemaal werkzaam op het domein van de tempel. Timmermannen en metselaars waren nodig voor uitbreiding en onderhoud. Bakkers, brouwers, slagers, wevers en andere arbeiders werkten op het tempelcomplex naast schrijvers van allerlei soorten. Tekenaars, beeldhouwers, metaalsmeden en andere ambachtslieden vervaardigden de kleinere voorwerpen van de tempelinrichting en niet-vergankelijke voorwerpen die aan de goden werden geofferd.

Al deze personeelsleden werkten in hun eigen omgeving, in ruil voor een deel van de oogst of jachtopbrengst, of voor een deel van de tempelinkomsten uit offers. Het totale aantal benodigde priesters en ander tempelpersoneel vormde dus vaak een aanzienlijk percentage van de bevolking van een gebied.

dinsdag 22 februari 2011

(3) Zo Boven, zo Beneden in de Egyptische Tempelritus

Een ander belangrijk ritueel is dat van de begrafenis. In confrontatie met de dood bevindt de mens zich in een grenssituatie. Ook hier zoals bij de goden raakt hij aan een wereld, die over de grenzen van het aantoonbare ligt.
Het begrafenisritueel is een rite de passage, een van Overgang naar een nieuwe fase van bet bestaan, zoals riten bij geboorte, puberteit en huwelijk. De Egyptenaar was zich zeer bewust van zijn eindbestemming aan genezijde van de dood. Alleen door een rituele begrafenis was men in het oude Egypte zeker van een goed lot in bet hiernamaals.

Zeer sterk was het geloof, dat bet leven na de dood werd voortgezet. Wij zien in de graven afbeeldingen van oorden in bet hiernamaals, waar bet goed toeven is, waar bet koren hoog groeit en overvloed van water is. Maar daar to komen, ging niet vanzelf. en zeer vaststaand ritueel moest dit realiseren. Dat ritueel is in de loop der tijden aangevuld en gedemocratiseerd, maar is in grote trekken, zoals dat bij een ritueel past, zichzelf gelijk gebleven.

Alles hangt of van bet nakomen van de voorschriften, Ook hier bestaat bet ritueel uit een vaste orde van traditionele handelingen, die naar de zin boven zichzelf uitreiken en uitwerking hebben tot over de grenzen van bet eindige. Tot de riten behoorde de mummificatie, die niets anders is dan een duurzaam maken van bet lichaam, dat voor een voortbestaan nodig was.

In Egypte gaat bet niet om een onsterfelijke ziel, die zoals bij de Grieken de kerker van bet lichaam verlaat en dit als minderwaardig stoffelijk overschot achterlaat. Om to kunnen leven, moet iemand een huis hebben. Zo is ook voor de dode het grafgebouw van betekenis. Het graf noemde de Egyptenaar zijn 'eeuwig huis'. Gewone huizen werden van kleitichels gebouwd. Zij waren vergankelijk. Maar bet graf werd van duurzame natuursteen gemaakt of uitgehouwen in een rots en men begon al tijdig gedurende zijn leven met de aanleg.

De dode woonde in zijn graf. Daar brachten nabestaanden de spijsoffers, die hem in leven moesten houden. Het gehele begrafenisritueel omvatte niet minder dan 16 fasen, die hier alleen beknopt aangeduid kunnen worden.

1. Het verlaten van het sterfhuis, waarin een emotionele dodenklacht had plaatsgevonden, zoals men nog in de hele wereld van het Nabije Oosten bij een begrafenis luid uiting geeft aan zijn gevoelens.

2. De sarcofaag wordt op een schip gezet en naar de balsemingsplaats getrokken, die reinigingstent of godshal wordt genoemd. Daar wacht de dodengod Anubis in de gestalte van een priester met een jakhalsmasker. Het is deze god, die over de balseming waakt en die ook het dode lichaam van de god Osiris geconserveerd heeft.

3. In de 'Hal der Vereniging' worden offers ten gunste van de dode gebracht. Hierbij zijn ook twee roofvogels, twee wouwen, betrokken, die Isis en Nephthys voorstellen, de zusters van Osiris, die hun dode broeder door zangen opwekten uit de dood.

4. De processie gaat op weg naar een heilige stad in de Delta, Sais. Dit alles stamt uit een zeer oud koningsritueel, waarbij de gestorven koning een rituele reis maakte naar de vier heilige steden van Noord-Egypte, Sais, Buto, Mendes en Heliopolis, bekend als Butische begrafenis.

5. De volgende episode was dan ook de reis naar Buto. De sarcofaag wordt op een slede gezet en door runderen over land voortgetrokken. Voor de dode wordt melk geplengd en hij wordt bewierookt.

6. Een bijzonder soort dansers, de Muu, ontvangen de sarcofaag met de dode. Zij dragen rieten kronen. Het zijn de gestorven Butische koningen, die hun overleden opvolger in hun midden ontvangen.

7. De processie begeeft zich naar Heliopolis, de zonilestad. De dode bevindt zich in een schrijn op een boot, die door vier mensen getrokken wordt. Aan boord bevinden zich priesters. Deze scene is een van de meest afgebeelde. De mummie wordt uit het begrafenisschip getild. Vaak zien we de mummievormige doodkist naar het graf gedragen worden. Daar wordt deze rechtop gezet. Rechtop gezet worden is op zich zelf al een rite van verrijzenis. De weduwe is in een grauw en gescheurd rouwgewaad gekleed. Nu zien we to midden van het ritueel een zeer menselijk gebeuren. De weduwe omklemt de voeten van de mummievormige doodkist en laat haar tranen de vrije loop.

Er zijn dodenklachten van weduwen bekend, die luiden:
"Hoe kon je me toch alleen laten en gaan naar het oord van het zwijgen?"
Het is, of het ritueel bij de ontroostbare vrouw niets uitwerkt. In elk geval is dit een merkwaardigheid in het gedrag van de deelnemers. Een priester verricht de reiniging van de mummie door er water over to plengen uit de nemset-kruiken. Ook werd voor de dode gewierookt. Ongetwijfeld heeft men in het oude Egypte hierbij gedacht aan leven schenken. Voor de kist stonden grote boeketten opgesteld

Een boeket heet in het Egyptisch anch, een woord, dat ook 'leven' betekent. De boeket was een drager van leven en deelt dit aan de dode mee. Het geven van een boeket was dus een uiterst zinvolle rite de passage.

Een zeer bijzonder onderdeel is de rite van de mondopening. Een bepaalde dodenpriester, de sem, gekleed in een pantervel, raakt met een beeldhouwersdissel de mond van de mummie aan. Daardoor wordt de mond geopend en kan weer spreken. Dit is zeer belangrijk voor de dode, want hij krijgt in zijn dodenboek spreuken mee, die hem in het hiernamaals tegen gevaren moeten beschermen en hem moeten laten participeren in een gelukzalig leven. Hij is nu in staat deze spreuken to reciteren.

Eigenlijk is dit een ritueel, dat aan de begrafenis voorafging en in de beeldhouwerswerkplaats thuis hoort. Daar werden de grafbeelden gemaakt, die als dubbelganger, ka, van de dode gelden. Zij zijn een tweede ik en dragers van ka-kracht.

8. Evenals bij de goden in de tempelcultus wordt de ka, de levenskracht in de offers, op de ka van de dode overgedragen en zo wordt hij bewaard in het leven. Een beeldhouwer heet in het Egyptisch seanch, d.w.z. levendmaker. Hij bewerkt niet slechts een stuk steen, maar schept leven. Hij is in de meest letterlijke zijn creatief. In het beeldhouwersritueel klinken dan ook de woorden: "Pas op, kwets hem niet, sla zijn hoofd niet". Als de beitel uitschiet, zou hij de persoon kunnen doden en meer kwaad dan goed doen.

Het mondopeningsritueel laat niet alleen de mond functioneren, maar het hele lichaam. De armen kunnen zich weer bewegen, de voeten reppen zich. Zo wordt de dode tot nieuw leven gewekt. De werking van de rite is uitermate dynamisch.

9. In de negende fase wordt de sarcofaag door priesters in verschillende richtingen heen en weer getrokken, naar het Noorden en naar het Zuiden. Misschien wijst dit op contact met kosmisch leven.

10. De tiende episode is een ceremonie van de tekenu, een merkwaardige hurkende figuur in een dierenvel gehuld, door een priester voorgesteld. Hij stelt de stieregestalte van de zonnegod voor.

11. De elfde scene is het aandragen van de canopenkruiken. Dit zijn vier kruiken met als stoppen het hoofd van de dode. Zij bevatten de afzonderlijk geprepareerde ingewanden. Ook die moeten bewaard blijven, want de spijsvertering moet doorgaan bij het nuttigen van het offermaal.

12. In de twaalfde fase worden voor de mummie dodenoffers gebracht. Dit zijn spijs- en drankoffers, zoals ze aan de goden aangeboden werden. Door hun ka-kracht wordt de dode gevoed. Bij een graf behoorde soms een hele stichting met landerijen, om de dode van voedsel to voorzien. Afzonderlijke ka-priesters onderhielden deze voedseloffers. In grafspreuken worden lieden bedreigd, die het graf zouden willen schenden of de offers zouden onderbreken. Hierop berusten verhalen, dat archeologen, die graven hebben geopend, door de vloek van de dode getroffen zouden zijn.

De voedseloffers gaan dus na de begrafenis door. Soms is het al voldoende, de offerformule hardop to lezen: "1000 broden, 1000 kruiken bier voor de dode NN, die hier begraven ligt. Oproepen daartoe aan grafbezoekers of passanten staan op de graven: Lees voor mij de offerformule. Adem van de mond, d.w.z. enkel woorden, is nuttig voor de dode en bet kost u niets".

13. Bij de dertiende episode wordt de grafuitrusting aangedragen. Het graf als huis van de dode moet van meubilair voorzien worden. Daarbij zijn bergkisten, vaatwerk, amuletten, kleren en zalven. Ook worden de grafbeelden van de eigenaar meegevoerd, Deze functioneren a1s reservelichaam en hebben dezelfde zin als de geconserveerde mummie. Er zijn ook beelden van mythische figuren bij zoals de leeuwegodin Sechmet, die in bet kroningsritueel de kroon bewaakte. Dit gedeelte wordt afgesloten met bet slachten van een offerrund, waarvan bet hart en een schenkelstuk naar bet brandofferaltaar in bet graf worden gebracht.

14. In de veertiende scene wordt de sarcofaag bet graf ingedragen door de traditionele vrienden. Zij roepen: Naar bet Westen, naar bet Westen, bet land der rechtvaardigen, na bet uitvoeren van een schone begrafenis.

15. De vijftiende episode is de vaart naar Abydos, een heilige stad van de dodengod Oriris. Deze rituele vaart wordt uitgevoerd met een beeld van de dode, dat in bet graf wordt bijgezet.

16. De zestiende en laatste rite is een slotrite ter bescherming van de dode. Deze vindt plaats in een apart gebouw, 'bet huis van de tentpalen'. Er worden wierookoffers gebracht. De leespriesters citeren spreuken uit bet boek getiteld 'De bescherming vande god is om mij been'. De leespriesters kenden bet hiëroglyfenschrift en schreven de heilige boeken over. Zij kenden de teksten met magische uitwerking.

Veel uit dit ritueel was oorspronkelijk voor de koning bestemd. Voor minder goed gesitueerde mensen was bet to kostbaar en werd bet in verkorte vorm uitgevoerd, waarom bet niet minder effectief behoefde to zijn. Het oorspronkelijke koningsritueel werd steeds meer gedemocratiseerd. Het balsemingsproces duurde 70 dagen.

Alle riten hadden ten doel, bet voortbestaan van de dode mogelijk to maken. Rituele vaarten met de mummie of met een beeld van de dode namen een voorname plaats in. Zij hadden ten doel reizen naar de heilige steden van Osiris, Busiris in het Noorden en Abydos in het Zuiden. Evenals deze dodengod zou de overledene sterven en herleven. Het varen werd ook in verband gebracht met de vaart van de zonnegod in een boot langs de hemel. Deze boot deed hem zegevieren over gevaren, die hem bedreigden, en gold dan op zich zelf als een redder van de dood.

In teksten van het dodenboek, dat met de mummie werd meegegeven, komt een spreuk voor, die hem een plaats bij Re in de zonneboot garandeert, zodat hij met de god de macht van de duisternis overwint en in de cyclus van het kosmische leven wordt opgenomen (Dodenboek, spreuken 130 en 131).

Wat het gedrag van de deelnemers betreft, dit zal zeer emotioneel zijn geweest. De leden van het cortege laten korte oproepen horen, wensen voor een goede reis naar het Westen, het dodenrijk en de necropolis op de westelijke oever van de NijI tegenover Thebe. Het ritueel werd gedragen door een grote dynamiek. Het diende immers, om dat te bewerken, wat met eindige middelen onmogelijk was: de overwinning op de dood.

Naar het geloof van de deelnemers reikte de kracht van het ritueel en van de heilige spreuken daarin vervat tot over de grenzen van de eindigheid. Een grotere dynamiek van menselijk handelen is nauwelijks denkbaar. Des to merkwaardiger is de inhoud van een aantal liederen, die door blinde harpisten bij de uitvaart werden gezongen. Zij getuigen van scepsis aan de doeltreffendheid van de dodenverzorging. De moraal is "carpe diem", "pluk de dag",

Een van Deze liederen zouden stammen uit het graf van koning Antef, die regeerde aan het begin van de tweede tussenperiode ± 1640 v.Chr.;

"Hij is gelukkig, deze goede vorst,
de dood is een gunstig lot.
De ene generatie gaat voorbij,
een andere blijft sedert de tijd van de voorouders.
De goden, die weleer waren, rusten in hun graven,
gezegende edelen zijn ook begraven in hun tomben.
En toch, zij, die graven bouwden,
hun plaatsen zijn vergaan.
Wat is er van hen geworden?
Ik heb de woorden van (de oude wijzen)Imhotep en Hardedef gehoord,
wier uitspraken in hun geheel worden geciteerd.
Wat is er van hun plaatsen geworden?
Hun muren zijn ingestort, hun grafsteden zijn vergaan,
alsof zij er nooit waren geweest.
Niemand komt terug van daarginds,
om van hun toestand to vertellen,
om to verhalen van hun noden
en onze harten gerust to stellen,
totdat wij daarheen gaan, waar zij heengingen.
Daarom: Verblijd u van harte,
vergeten doet u goed.
Volg uw wensen, zo lang geleefd!
Plaats myrrhe op uw hoofd,
kleed u in fijn linnen.
Zalf u met olie, zoals die bij een god past.
Stapel uw vreugde op,
last de moed niet zinken!
Volg uw wensen en uw geluk,
doe dingen op aarde, naar uw hart u ingeeft.
Wanneer die dag van betreur tot u komt,
de Vermoeide van Hart(de dodengod Osiris)
hoort hun rouwklacht niet.
Geween redt niemand van de groeve.
Vier een blijde dag,
Word er niet moede van.
Zie, niemand mag zijn bezittingen met zich mee nemen,
zie, niemand, die heengaat, komt terug".


De laatste regels gaan lijnrecht tegen het ritueel in. Ook wij zeggen van ons bezit tegen de achtergrond van de dood: Je kan het niet meenemen. De riten zijn juist gebaseerd op het geloof: je kan het wel meenemen. De dode had alles bij zich in zijn graf, wat hij ook in het aardse leven gebruikt had, een tafel en een stoel, een rustbed en landbouwgereedschap en alles voor een goede maaltijd, zodat het leven
voortgang kon hebben".

Dit is het derde deel, uit een serie van blogjes, over de dagelijkse tempelrites in het oude Egypte.
Zie ook:
Deel een. over de dagelijkse ochtend rituelen
Deel twee. over de rituelen voor de minder belangrijke Egyptische goden.

(2) Zo Boven, zo Beneden in de Egyptische Tempelritus

Terwijl de hogepriester zijn taak in het heilige der heiligen gedurende de morgendienst vervulde, verzorgden de lagere priesters de nevengoden, die in kleine kapellen in de grote tempel werden vereerd. Daar brachten zij de offers heen. Ook ging een deel van de offers naar de beelden van particulieren, die in de tempels stonden opgesteld.

Meermalen valt te lezen in oud Egyptische teksten, dat zij na hun dood offers hopen te krijgen, die van het altaar van de god komen. Wat gebeurde er tenslotte met de offeranden, die niet materieel door de goden of de doden genuttigd waren? Die werden naar bepaalde vastgestelde regels over de priesters verdeeld. Men zou die het salaris van het tempelpersoneel in natura kunnen noemen.

De priesters deden dienst tegen een vergoeding bestaande uit kost en inwoning. Hun woningen stonden op het terrein van het tempelcomplex. De goden hadden het wezenlijke deel aan immaterieel voedsel, de ka-kracht, Maat, het oog van Horus, eruit genoten. Het stoffelijk overschot was goed genoeg voor het tempelpersoneel. Het laatste beetje ka-kracht zal er wel niet uit verdwenen zijn, naar men dacht.

Er zijn gevallen van misbruik bekend, waarbij de priesters zich de offers toe-eigenden, voordat ze aan de goden aangeboden waren. Een tekst uit de tempel van Edfoe spreekt nadrukkelijk uit, dat de priesters mogen leven van de rantsoenen der goden, waarmee bedoeld wordt dat, wat van het altaar komt, nadat de god zich verzadigd heeft.

Door welke gevoelens werd de hogepriester bewogen, wanneer hij zijn taak in het heilige der heiligen vervulde? Volgens het Amonritueel spreekt hij voor het godsbeeld staande de woorden uit:
"Ik werp mij neer uit vrees voor u, ik kijk op uit liefde tot u"
Dit beantwoordt aan de beide aspecten van het heilige, mysterium tremendum en fascinans.

Aan de ene kant is het heilige het huiveringwekkende, dat, wat de mens to boven gaat en wat hem met ontzag vervult. Aan de andere kant voelt de mens zich ertoe aangetrokken, weet zich bij de godheid geborgen. Vrees en liefde mengen zich in het innerlijk van de officiant en bepalen zijn gedrag ten opzichte van de godheid.

Op de monumenten is het vrijwel altijd de koning, die als dienstdoend priester in het heilige der heiligen op de tempelreliëfs is afgebeeld. Hij was er de aangewezen persoon voor. Naar zijn zichtbare gestalte was hij een mens, maar naar de dogmatische opvatting zoon van de god, door zijn goddelijke vader zelf verwekt. Daarom was hij bij uitstek geschikt, als middelaar tussen god en mens in de cultus dienst te doen. In de praktijk kon hij natuurlijk niet in alle tempels tegelijk aanwezig zijn en werd zijn taak door de koningspriester waargenomen.

In de tempelliturgie werden door een koor hymnen ter ere van de god gezongen. Ook deze hymnen hadden een uitwerking: zij brachten iets op gang in de niet-empirische wereld. Wat de hymnen bezingen, wordt gerealiseerd. Zij werken hetzelfde uit als de offers: de god wordt met lofzangen verzadigd, zoals de teksten zeggen.

Amon wordt vooral gehuldigd in zijn aspekt als zonnegod, dat hij van de oude Heliopolitaanse god Re heeft overgenomen. Hij gaat op in stralend licht. Als schepper brengt hij oneindig veel schepselen uit zich tevoorschijn. Hoewel zichtbaar aan de hemel blijft hij toch naar zijn wezen verborgen.

Ondergang en opgang van de zon verlopen volgens een waste periodiciteit. Elke nieuwe morgen is gelijk aan de eerste opgang bij het begin van de schepping, toen de zonnegod verscheen uit het oerwater. Aan het begin van de dag wordt de zonnegod als kind herboren.Zijn loop is er een van periodieke zelfvernieuwing. Hij bracht de goden voort door zich to bevruchten met zijn eigen zaad en zijn mond diende hem tot moederschoot.

Hij is een androgyne god, man en vrouw in een gestalte. Wanneer hij iets voortbrengt, is hij onafhankelijk van een partner. De mensen ontstonden uit de tranen van zijn oog, toen hij weende, het oud Egyptisch woord voor mens mensen ia; rm1; en voor wenen; rmj. De goden zijn dus evenzeer zijn schepselen als de mensen en aan hem ondergeschikt. Hij is bij uitstek god, de unieke. Bij zijn verschijnen begroeten de mensen hem met gejuich. Zij behoeven dus niet naar een tempel to gaan, om de god eer to bewijzen. Zij kunnen dat overal doen, waar zij hem aan de hemel zien opgaan. Het fragment van de hymne luidt aldus:

" Wees gegroet, zielevogel, onderscheiden van verschijningsvorm,
zonneschijf, stralend van licht,
heer van verschijning met fonkelend ornaat,
goddelijkste god, die zichzelf heeft gebaard.
Die kwam als een enkele en tot miljoenen schepselen werd.
Elke andere god ontstond uit hem.
Grote verborgene, wiens beeld men niet kent,
die aan het hoofd staat van het gehele negental goden.
Die opgaat aan de hemel,
opdat hij zijn stralen vertoont en de aarde verlicht met gouden schijn.
Die in de morgen komt en zichzelf opnieuw tot kind maakt,
die zich verjongt en de eeuwigheid doorloopt.
Die uit het oerwater opkwam, toe de aarde nog in het duister was.
Door de stralen van wiens pupil men ziet.
De goden komen uit zijn mond to voorschijn
en de mensen uit zijn oog.
Zij kussen de aarde uit ontzag voor hem.
Hij schiep de aardbodem, om zich daarop neer to laten,
de eerste maal, dat hij ontstond.
Die dit land schiep en alle dingen baarde,
die zorgt voor het levensonderhoud van zijn bewoners.
Men heft gejuich aan, omdat gij opgaat uit het oerwater,
en lofgezang uit ontzag voor u.
De goden van de omtrek des hemels werpen zich voor u neer.
Allen, die door u zien, wanneer gij u vertoont in het lichtland,
zijn vroeg op, om u to aanbidden.
Het welgevallen aan u vergaat niet in de harten,
sedert gij de aarde bevolkt hebt met dat, wat uit u voortkwam.
Gij zet hun handen aan het werk.
Wat gij bevolen hebt beklijft.
Wat gij voleindigd hebt, is voleindigd.

Een hymne uit het Amonritueel luidt aldus;
"Hoog, hoog, hoog zijt gij in het lichtland.
Re heeft u het scheppingswoord en kennis gegeven.
Welbeminde, gij hebt offers en spijzen ontvangen.
Gij verzadigt u in het offerveld.
De hemelingen komen tot u in gejuich.
Zij beschouwen u als hun vader, zij onderkennen u als hun
heer.
Gij zijt ontstaan als hun meerdere in uw naam van Chepre.
Zij naderen tot u in uw naam van Re.
Zij zijn niet verre van u in uw naam van Atoem".


De zonnegod wordt hier met verschillende namen genoemd als morgen-, middag- en avondzon. Op deze namen worden woordspelingen gemaakt, die in een vertaling niet tot hun recht komen.

Dit is het tweede deel, uit een serie van blogjes, over de dagelijkse tempelrites in het oude Egypte.
Zie ook:
Deel een. over de dagelijkse ochtend rituelen.
Deel drie. over de rituelen rond dood en begraven

maandag 21 februari 2011

(1) Zo Boven, zo Beneden in de Egyptische Tempelritus

De Egyptische religie is letterlijk en figuurlijk kosmisch georiënteerd. Niet een heilig boek, maar de kosmos is primair de basis. De zonnegod manifesteert zich elke morgen in het Oosten. Hij doet elke morgen de slapende herleven. Alle activiteiten beginnen opnieuw. Elke tempel stond met de ingang naar het Oosten gekeerd en waren de twee tempeltorens als het ware de twee bergen, waartussen de zon opging, het 'Lichtland', Achet, zoals de Egyptenaren het benoemden. De tempel en wat men in de tempel deed was als dus een weerspiegeling van het grotere kosmische gebeuren en wat boven gebeurde in wereld van de goden gebeurde beneden ook in de handelingen van de priesters.

Boven de ingang van de poort tussen de pylonen is meestal een gevleugelde zonneschijf afgebeeld. De vloeren van de tempels lopen trapsgewijs naar het heilige der heiligen op. Deze trap stelt de heuvel voor, die in de oertijd uit de wateren verscheen en waarvandaan de zon voor het eerst opging.

Behalve dat deze kosmische symboliek te vinden is in de Egyptische architectuur. speelde deze ook een rol in de riten in tempel rituelen. De riten hadden o.a. ten doel, de periodieke verschijning van de zon in stand to houden. Cha, 'verschijnen' is een werkwoord, dat tevens de naam van de oerheuvel weergeeft. In het Grieks luidde deze uitdrukking 'Epiphanie'. Vele vorsten uit de Hellenistische tijd en ook farao's heetten Epiphanes, de Verschijnende. De Oosterse kerken kennen nog het Epiphanien-feest aan het begin van het nieuwe jaar, dat gevierd wordt, wanneer de dagen gaan lengen.

Hoe verliep een Egyptische tempeldienst? Voor dag en dauw zijn de priesters al opgestaan en beginnen met een ritueel bad in de tempelvijver. Het water daarvan stelt het oerwater voor, waaruit de zon in den beginne van de oerheuvel verrees. Ook voor de priester betekent dit bad een regeneratie, een wedergeboorte tot nieuw leven.

De priesters brengen de offers in gereedheid, die gebracht zullen worden en zetten die in de tempelruimte klaar. De uurpriester en sterrenkijker, de man met astronomische kennis, had plaats genomen op het tempeldak. Op het moment, dat de zon boven de horizon verschijnt, gaf hij een teken, dat aan de hogepriester wordt doorgegeven, die het donkere heilige der heiligen opende en er een olielamp aansteekt voor de kapel met het godsbeeld.

Dit moest precies op tijd gebeuren. Macro- en microkosmos moeten op elkaar zijn afgesteld, anders werkt de rite niet. Het ontsteken van het licht helpt de zon op to gaan. De hogepriester is "hij, die de deuren des hemels opent, om te zien degene, die erin is"

De kapel met het godsbeeld is dus een beeld van de hemel, de woonplaats van de zonnegod. In deze hemel op aarde, in kosmisch verband opgenomen, verricht de hogepriester zijn dienst aan het godsbeeld. Zo wordt het kosmische leven in stand gehouden en is het welzijn van land en volk verzekerd.

Deze rituele handelingen hebben alleen zin, wanneer zij boven zichzelf uit wijzen en een kosmische werking hebben. Zo gezien, zijn de riten vervuld van een enorme dynamiek. Elke handeling, die de hogepriester verricht, heeft een symbolische meerwaarde en verwijst naar wat de mythen over het gebeuren in de godenwereld zeggen. Zo is er telkens een nauwe relatie tussen rite en mythe. Zo is er nauwe relatie tussen datgene wat boven en hetgeen benden is.

In het tempelritueel is er een spreuk bij het openen van de naos met het godsbeeld. De titel is "Spreuk, om het zegel to verbreken". Bij de rite van het wegschuiven van de grendel is er in de spreuk, die daarbij gezegd wordt een woordspel. Zegel heeft in de oud Egyptisch spraak dezelfde basis klanken als vinger. De spreuk heet 'de dbct verbreken' en de hogepriester zegt in feite: "de, de vinger, wordt weggetrokken". Voordat de grendel weggetrokken wordt, moet n.l. eerst het zegel verbroken worden, waarmee de deur van de kapel bij een vorige gelegenheid verzegeld is.

Dit wegschuilen van de grendel verwijst op mythische niveau naar "De vinger van Seth die wordt weggetrokken uit het oog van Horus, zodat het gezond wordt, de vinger van Seth wordt losgemaakt uit het oog van Horus, zodat het gezond wordt".

Wat heeft dit te betekenen? De mythe zegt, dat twee elkaar vijandige goden, Horus en Seth, met elkaar streden. Horus ontrukte aan Seth zijn testikels en Seth beschadigde het oog van Horus. Testikels en oog zijn beide levenssymbolen. Zij ontnamen elkaar de levenskracht.
De mythe zegt, dat het oog van Horus genezen werd, en zo is het oog van Horus eensymbool geworden van het leven, dat zich uit de dood regenereert. De hogepriester verricht met het wegschuiven van de grendel een daad van herstel van het leven. Herstel van het leven van de god, dat is eigenlijk de zin van de gehele offerdienst.

Voor een Egyptenaar was overeenkomst van klank al een wezenlijke overeenkomst. Alleen al door het gebruik van het woord dbc(t) wordt een relatie gelegd tussen rite en mythe. De rite van het openen van de kapel is een van de 66 episodes, waarin het gehele ritueel van de morgendienst is verdeeld, elk met een eigen betekenis en een eigen spreuk. Voldoende stof om een heel veel blogjes over te schrijven.

Op het moment, dat de kapel geopend wordt en de hogepriester het godsbeeld tevoorschijn haalt, en terwijl de zon daarbuiten bezig is, zich boven de horizon to verheffen, zet een priesterkoor een morgenhymne in: "Ontwaak, grote god, in vrede. Ontwaak', gij zijt vredig". Deze regels worden als een litanie herhaald . Zij zijn een wekroep tot de zonnegod gericht. De ogen, de wenkbrauwen, het gezicht en alle lichaamsdelen van de god worden afzonderlijk met deze wekgroep tot nieuw leven gebracht.

In het heilige der heiligen bevond zich de kleine kapel, waaruit de hogepriester het beeld van de god to voorschijn haalde. Verder zijn daar een kleine boot, waarin de zonnegod langs de hemel vaart, en die ook bij processies werd gebruikt, een kist met cultusvoorwerpen en stukken linnen, een olielamp, die de priester bij zijn handelingen licht verschaft, en een offertafel.

De hogepriester ging met een schaal terug naar de afdeling van de tempel, waar priesters op ronde tafeltjes de offers hadden gereedgezet. Zij bestonden uit broden, koeken, stukken vlees, groenten en vruchten. De hogepriester nam alleen een brood en een koek op de offerschaal mee terug en plaatste die voor de god in het heilige der heiligen. Wat aan de god als materieel voedsel werd voorgezet, wordt immers door bet godsbeeld niet werkelijk geconsumeerd. Het offerbrood werd geconsacreerd met wierook en libaties van wijwater.

Wierook heet in bet Egyptisch sntr en het woord voor god is ntr. De causatiefstam sn r betekent dus letterlijk "goddelijk maken". Door de riten van wieroken en libaties wordt het gewone brood goddelijk gemaakt. De riten bewerken zoiets als een transsubstantiatie.

Wat aan de god wordt aangeboden, is zijn eigen goddelijke substantie. De god wordt met hetgoddelijke versterkt. In bet offer ontvangt de god zijn eigen wezen. Er is nog een andere Egyptische visie op het offer. Het eigenlijke van het offer is niet de stoffelijke empirisch waarneembare buitenkant. Het brood is drager van een onzichtbare levenskracht, de ka. Ook een mens en een god zijn dragers van ka.

De teksten zeggen van tempel en dodenoffers, dat ze aan de ka worden aangeboden. De ka van de god wordt met de ka van het offer gesterkt en de god kan weer als god functioneren. Dit zou de innerlijke dynamiek van het offer genoemd kunnen worden. Het woord ka is soms ook een term voor voedsel. Het wezenlijke van het offer is niet op bevinding berustend.

De god in het oude Egypte is voor zijn functioneren op het offer aangewezen. God en mens waren wederzijds van elkaar afhankelijk. Deze opvatting kon soms tot krasse uitspraken leiden. Men kon de god ermee bedreigen, dat hij geen offers zou ontvangen, wanneer hij een gebed niet verhoorde, een staaltje van theurgie, het dwingen van de god.

In een dodenspreuk (Sarcofaagteksten Spreuk 146) gaat het over de wens, na de dood met zijn familie verenigd to worden in het hiernamaals. Goden van Heliopolis worden aangeroepen met de woorden:

"O Re, O Atoem, O Geb, O Noet, ziet deze NN, die naar de hemel, de aarde en de wateren gaat, om zijn familie to zoeken ...
Mogen met NN zijn kinderen en zijn concubines verenigd worden ...

Maar als er vertraging, verhindering of aarzeling is, om aan NN zijnvader terug to geven en zijn moeder vrij to laten ....

dan zal men de scepter van Re wegnemen, dan zal men de stukken vlees van de offertafels der goden verwijderen, dan zal men geen koeken meer offeren, dan zal men geen wittebrood meer bereiden, dan zal men Been ribstukken meer leveren aan de slachtplaats van de god".


Zulke teksten werpen een bepaald licht op het gedrag van de offeraar en zijn houding tegenover de goden. Wat een priester voor de god doet, is hetzelfde als wat een dienaar voor zijn heer doet bij diens verzorging in de morgen: baden, aankleden, zalven en spijzigen.

In de tempeldienst heeft dit alles een rituele meerwaarde. Het aankleden van het godsbeeld bestond uit het bekleden met vier banden van het fijnste linnen in de kleuren wit, blauw, groen en rood.

Behalve van het oog van Horus als levenssymbool, waarbij vele offers alleen als "oog van Horus" werden aangeduid, is er nog sprake van het Maat-offer. Maat is een woord, dat juistheid of gerechtigheid kan betekenen, maar dat ook een aanduiding is van de vaste kosmische orde, waardoor de schepping in stand blijft.

Het is die orde en regelmaat, die door de vaste omloop van de zon wordt gevestigd. Maat wordt dan ook de dochter van Re genoemd. Zij behoort tot het wezen van de god. Ook hier wordt in het offer aan de god aangeboden wat wezenlijk voor hem is. Soms wordt dit offer zo afgebeeld, dat de koning een klein beeldje van de godin Maat aan de god aanbiedt. Re, de zonnegod, vestigt Maat, maar hij leeft ook door Maat.

De woorden, die de priester bij dit offer in het ritueel spreekt, luiden;

Ik kom tot u, ik ben de god Thoth,
mijn beide handen dragen Maat ...
Maat is gekomen, opdat zij met u zij.
Maat is overal, waar gij zijt,
opdat ge tevreden met haar zijt ...

Gij komt to voorschijn uit Maat,
gij leeft van Maat,
uw beide armen verenigen zicht met.
Maat, gij maakt, dat Maat op uw hoofd rust en dat zij haar plaats inneemt op uw kruin.

Wat uw dochter Maat betreft,
gij verjongt u door het zien van haar,
gij leeft door de geur van haar dauw ...
gij zalft uw hoofd met Maat ... ,

uw kraag en uw lint zijn Maat,
de kleding van uw lichaam is Maat.
Gij eet en drinkt Maat. Uw brood is Maat, uw bier is Maat.
Gij ruikt wierook als Maat, de adem van uw neus is Maat".


Uiterlijk is bet offer materieel, maar in feite gaat bet om een immateriële waarde, zoals Maat, de kosmische orde, waardoor de god leeft. Maat is de dochter van Re, zij komt uit hem voort, daar Re door zijn vaste loop de kosmische regelmaat vestigt. Zo offert men ook in het Maat-offer aan de god zijn eigen wezen.

Een late tekst in de tempel van Philae zegt van de koning, die Amon het Maat-offer brengt, dat "hij tot voor het aangezicht van de god diens doorluchte wezen doet naderen"

Nadat alle handelingen volbracht zijn, plaatste de priester het beeld van de god weer terug in de kapel, die hij nog een keer bewierookt. Hij verliet bet heilige der heiligen achteruitlopend en zijn voetsporen met een bezem uitwissend, zodat niets menselijks achterbleef.

Behalve deze morgendienst waren er ook nog dagelijks een middag- en een avonddienst. De riten daarbij waren veel beperkter en het heilige der heiligen bleef gesloten. Hoofdzakelijk ging het om plengoffers en wierookoffers bij de kapellen van de nevengoden, die in de tempel van de hoofdgod werden vereerd.

Dit is het eerste deel, uit een serie van blogjes, over de dagelijkse tempelrites in het oude Egypte.
Zie ook:
Deel twee. over de rituelen voor de minder belangrijke Egyptische goden.
Deel drie. over de rituelen rond dood en begraven

donderdag 23 december 2010

Moderne Egyptische Magie van Griekse Oorsprong

Met de toegenomen belangstelling voor allerlei aan magie gerelateerde zaken, zoals de huidige tentoonstelling "Egyptische Magie" in het Rijksmuseum van Oudheden te Leiden, zien we vanuit de New age-beweging een scala aan individuen die het onderwerp Egyptische magie naar zich toe trekken, meestal om dit onderwerp commercieel te benutten. Als we googlen op "Egyptische Magie", vinden we een hoop moderne onzin. Voorbeelden die we vinden zijn o.a.: Een workshop geven door een zelfbenoemde magiër, een optreden van een DJ met als thema Egyptische magie. Ook egyptologen hebben het momenteel heel erg druk met het geven van cursussen over Egyptische magie. Sterzoeker kan dus niet achter blijven en wil onderzoek doen naar de claim van de moderne magiër, dat moderne magie afkomstig zou zijn uit het oude Egypte.

Moderne magiërs en esoterici, zoals de Hermetische Orde van de Golden Dawn, hebben een theorie dat de oude Egyptische magie een primaire bron is van de westerse magische praktijk en gedachtengoed. Omdat we weten dat de Hermetica en Neo-Platonische theürgie grote invloed hebben gehad op de latere Europese magische tradities, zou een onderzoek naar mogelijke relaties tussen Egyptische en Griekse magische ideeën nuttig zijn voor het verkennen van de waarheidsgetrouwheid van deze “magische” claim.

Deze blog richt zich op een set van oude teksten, de Griekse Magische papyri, die aanzienlijke mogelijkheden bieden voor onderzoek naar deze relatie en Sterzoeker komt tot de conclusie dat de oorsprong van de moderne magie veel eer in het Griekse moet worden gezocht dan in Egypte.

De PGM (Papryi Graecae Magicae) is de naam gegeven aan een cache van papryi met magische spreuken, verzameld door Jean d'Anastaisi, in de vroege jaren van 1800, in Egypte. Hans Deiter Betz, speculeert in de inleiding van zijn Engels vertaling van deze teksten, dat deze papyri kan zijn gevonden in een graf of een tempel-bibliotheek en dat de grootste papyri eigendom kan zijn geweest van een collectie van een man in Thebe. Echter, de exacte herkomst voor de PGM is onbekend. Betz stelt dat middels literaire bronnen bekend is dat er in de oudheid een flink aantal magische spreukenboeken werden verzameld, waarvan de meeste zijn vernietigd. Zodoende is de PGM een zeer belangrijke bron van informatie, uit de eerste hand, over de magische praktijken in het oude mediterrane.

De PGM spreuken omvatten een verschiedenheid aan magische praktijken van inwijdingsriten voor onsterfelijkheid tot aan liefdesspreuken en genezingsriten. Het merendeel van de papyri zijn geschreven in het Grieks en Demotisch, met delen in Oud Koptisch. Ze zijn gedateerd tussen de 2e eeuw voor Christus en de 5e eeuw na Christus. De spreuken roepen Griekse, Egyptische, joodse, gnostische en christelijke goden aan.

Twee van de meest intrigerende aspecten van deze teksten zijn de praktijk van zelfidentificatie met de godheid en het gebruik van voces magicae ( kracht woorden) bij het uitvoeren van magische rituelen. In veel van de spreuken, wordt de beoefenaar verteld "Ik ben" te gebruiken met een specifieke godheid naam om de werking van de spreek te bekrachtigen. PGM I 247-62, een spreuk voor de onzichtbaarheid, verklaart: "Ik ben Anubis, ik ben Osir-phre, ik ben OSOT SORONOUIIER, ik ben Osiris wie Seth vernietigd. . " Het gebruik van specifieke magische taal in deze teksten, de voces magicae, zien we veelvuldig. De meeste van deze woorden worden beschouwd als "onvertaalbaar". Woorden van de macht in de bezweringen zijn samengesteld uit lange reeksen van klinkers, Een EE EEE IIII OOOOO, yyyyyy, OOOOOOO, alleen of met speciale namen van goden of demonen, dit zijn vaak palindromen en significant lang als in IAEOBAPHRENEMOUNOTHILARIKRIPHIAEYEAIPIRKIRALITHONUOMENERPHABOEAI. De exacte uitspraak van deze voces magicae was de sleutel tot de succes van de spreuken.

De Egyptische funeraire teksten identificeren de overledene duidelijk met de godheid en de kracht van woorden en taal is een overheersend kenmerk van de Egyptische magie. Deze noties in de PGM geven een mogelijk verband tussen de oude Egyptische en Griekse magie.

In de funeraire literatuur van het oude Egypte, van de Piramide-teksten tot en met het Doden Boek, is er een overvloedig bewijs dat de oude Egyptenaren dachten dat de mensen goden zouden kunnen worden. Godheden werden gezien als bezitters van heku, magie, een aspect van de oorspronkelijke creatieve kracht die de kosmos gevormd heeft. Zo werd magie beschouwd als een intrinsiek onderdeel van de werkelijkheid en het goddelijke zijn.
De grafteksten zijn een gids voor de overledene om haar of hem te helpen bij het behouden van de magie die men al bezat en om meer te krijgen. Naamgeving is in deze uiterst belangrijk en de kunde om alle goden en voorwerpen bij naam te noemen bewees dan men voldoende magie had verworven om te zitten met de goden. In deze teksten wordt de overledene duidelijk geïdentificeerd met de god Osiris. Door het gebruik van historaloe (zelfidentificatie met een godheid) zal de overledene de reis naar het hiernamaals succesvol navigeren. Net zo als Osiris. Het gebruik van historaloe kwam in de magische praktijk vaak voor, vooral in genezingsriten. Door het kennen van de namen van alle aangetroffen in het hiernamaals en het tot stand brengen van een koppeling met een godheid, die reeds succesvol is geweest in dit rijk, was de overledene goed voorbereid voor de reis.

In de Pyramid teksten, lijken de eerste spreuken op een script voor het aansturen van verschillende Egyptische goden. Specifieke formules worden namens de overledene koning gereciteerd. Spreuk 1 begint "recitatie door Nut, de grote weldadige", uitspraak 2, "recitatie door Geb", enzovoort. Het bewijs dat deze spreuken werden gesproken tijdens begrafenisrituelen zijn de notities na de recitaties die bijvoorbeeld aanwijzingen geven als; "giet water" (spreuk 23) en melding maken van "koud water en 2 pellets, van Natron" (spreuk 32). De priesters en priesteressen nemen de rol van de goden aan ter de voorbereiding van de overledene om zich bij de goden aan te sluiten in het hiernamaals. Eveneens kon de overledene worden geïdentificeerd met Osiris. Zelfidentificatie met de godheid is een "authentieke Egyptische eigenschap".

Taal, en in het bijzonder het benoemen, draagt substantieel magische kracht in het Egyptische denken. De godin Isis, als ze eenmaal achter de echte naam Ra's, is dan pas in staat om Horus te genezen van de slangenbeet. Een van de oudste homologieën van de Egyptenaren uit Memphis (ca. 2700 v. Chr) beschrijft dat de god Ptah creëert door zijn geest (hart) en woord (tong). Aldus, bevatten woorden een oer-stof en de handeling van het spreken spiegelt de oer-creatie. Spreken creëert de werkelijkheid. Het schrijven werd door de god Thoth aan de mensen gegeven en de Egyptenaren noemden hun taal "woorden van de goden" en de hiërogliefen "het schrijven van de heilige woorden."

De Piramide-teksten, grafteksten en het Doden boek tonen ons het Egyptische geloof in de kracht van de taal om de wereld te beïnvloeden. Woorden, gesproken of geschreven waren niet alleen symbolen, maar realiteiten in zichzelf. Hiërogliefen bevatten specifieke resonantie met magische krachten en de meeste van de funeraire teksten werden geschreven in hiërogliefen. De Egyptenaren geloofden duidelijk dat de mens zich “energetische verdubbelt” in de wereld buiten de fysieke werkelijkheid en het lijkt aannemelijk dat van de hiërogliefen ook werd gedacht dat deze een soortgelijk bestaan hebben, aangezien ze werden geschreven op de binnenkant van de piramidegraven of op grafkisten of op rollen geplaatst binnen de in kisten voor de overledene, te ze gebruiken in het hiernamaals. Verder bewijs van de realiteit van de beelden zelf, komt uit de praktijk, van het door het midden snijden van bepaalde hiërogliefen om hun mogelijke effect te verminderen.

Het zingen of chanten van klinkers wordt ook gevonden in de Egyptische religieuze praktijk, zoals gerapporteerd door Demetrius in zijn Romeinse verhandeling, De Eloutione:

"In Egypte, gebruikten de priesters, tijdens hun dienst, ter ondersteuning, bij het zingen van gezangen ter ere van de goden, de 7 klinkers die het geluid van deze letters was zo welluidende dat men dit ook gebruikt werd in plaats van de fluit en lier"

In wetenschappelijke discussie wordt er een scheidslijn getrokken tussen religie en magie In het kader van Egyptische magie is aannemelijk om te vermoeden dat het zingen van klinkers voor meer gebruikt werd dan alleen voor de lofliederen, welke door de Egyptische priesters werden gezongen.

Door de zelfidentificatie met de godheid en het gebruik van een specifieke soort van magische taal, beschreven in de PGM, kunnen deze Egyptische magische begrippen binnen een Griekse magische context geplaatst worden. De vraag is dan echter, kan het bewijs worden gevonden dat de Griekse magie, voorafgaand aan de PGM, deze praktijken opgenomen heeft en komen ze wel voor in de latere Griekse magische materiaal, waarvan we weten dat zij invloed hebben gehad op de Europese traditie.

Betz zegt in de Encyclopedia of Religion, dat "magie een essentieel onderdeel van de Grieks-Romeinse cultuur en religie was." In de klassieke Griekenland, werd Egypte en Thessalië beschouwd als primaire bronnen van magische kennis, maar omstreeks 323 BC was het magische materiaal in Griekenland aanzienlijk toegenomen. Betz stelt verder dat het "Hellenistische syncretisme, dat de overvloed aan materiaal welke vandaag beschikbaar is, heeft geproduceerd." Griekse magische beoefenaars onderscheiden verschillende soorten magie; goeteia - lagere magie, mageia - algemene magie en theourgia - hogere magie. Theourgia, lijkt de meest waarschijnlijke soort van magie waarbinnen we zelfidentificatie met de godheid en het gebruik van voces magicae vinden.

Zelf-identificatie met de godheid in magische handelingen als onderdeel van de oude Griekse magische praktijken voorafgaand aan de PGM is niet evident. De Grieken speculeerden dat mensen en goden 'dezelfde moeder hadden", maar een er stond een enorme kloof tussen hen. Vanaf de oudheid tot de dag van de PGM, bestond de Griekse opvattingen over de relatie tussen het menselijk bestaan en goddelijk bestaan en nam een verscheidenheid van vormen aan, maar volgde nooit het Egyptische patroon van de mogelijkheid van declaratieve goddelijke identiteit. De oude Grieken geloofden dat de gemeenschap met de goden mogelijk was zoals in de Eleusiaanse en Dionysische mysteriën en Empedocles verklaarde dat hij had de kennis om zichzelf onsterfelijk te maken. Maar, het Griekse idee van een goddelijke vonk in de menselijke ziel, die kan worden geactiveerd, overwogen en herenigd met de goden gaat uit van de “andere-heid” van de godheid en valideert de fundamentele afgescheidenheid van het menselijk bestaan van het goddelijke.

Voor de Egyptenaren, lijkt het goddelijke immanent te zijn in de wereld. De wereld van mensen en goden werd niet gezien als onmiskenbaar anders. Menselijke activiteit ging voort na de dood . Goden, belichaamd als de farao, woonde in de menselijke samenleving. Magische praktijken verduidelijkten slechts dat wat reeds bestaat. Voor de Grieken, was magie een kanaal tot communicatie en gemeenschap met godheid of een proces waarbij de ziel kon worden gezuiverd door middel van direct contact met het Goddelijke. Egyptenaren hoefden slechts hun staat van zijn te bevestigen door middel van spraak om de gevraagde werkelijkheid te creëren. "Herhaalde opdrachten of beweringen die een gewenste stand van zaken in wezen reeds in zich dragen, zijn een gemeenschappelijk kenmerk van de Egyptische spreuken."

Echter, er zijn verwijzingen naar de voces magicae in de oude Griekse materiaal afgezien van de PGM. Vroeg zijn de Ephesia grammata, (ASKION, KATASKION, LIX, Tetrax, DAMNAMENEUS, Aisia) mystieke brieven die zogenaamd werden ingeschreven op het standbeeld van Artemis in Efeze. Ze werden mondeling gebruikt en geschreven om kwaad af te weren. Een loden tablet gegraveerd met de Ephesia grammata dateert van de 4e eeuw v Chr. Er werd gezegd dat ze gebruikt werden als een gesproken liefdesbetovering terwijl er rondjes werden gelopen rond pasgetrouwden.

Peter Kingsley, schrijft over het magische wereldbeeld van Empedocles ", en bevestigt:" Er is niets dat niet levendig is en bewust leven is voor hem [Empedocles] -. Alles - zelfs de woorden gesproken door een man met verstand heeft een bestaan, intelligentie en bewustzijn van zichzelf " Dit begrip nadert nauw de Egyptische ideeën dat woorden geen symbolen zijn, maar realiteit zijn.

Orpheus genas menselijke pathos (lijden) met gedichten en de lier, terwijl Pythagoras zijn discipelen in slaap kon zingen om lichaam en ziel te genezen door muzikale woorden. Fox stelt dat de PGM de verdere uitvoering is van deze "shamanistische" traditie van de magische muzikale betoveringen. Voor de eigenlijke auteur (s) van de PGM, zal het begrip van de magische kracht van taal sterk zijn geweest. Inderdaad komende van zowel de Egyptische als wel van Griekse magische tradities.

Het gebruik van voces magicae wordt voortsgezet in latere Koptische teksten. Voor een spreuk voor het inroepen van een "donderende kracht om wensen uit te voeren" moest men zeggen: "... Ik roep u op, die is benoemd met de grote geheime naam HAMOUZETH BETH ATHANABASSETONI." Klinker-bezweringen worden ook gevonden in deze Koptische teksten in opsommingen die typisch zijn voor de PGM.

AEEIOUO
EEIOU
EIO
IO
I

Voces magicae worden ook genoemd in de Chaldeeuwse orakels die vergelijkbaat zijn met de PGM en ze lijken een intrinsiek onderdeel van het ritueel van de theurgist’s te zijn. Wat intrigerend is, voor deze blog, met betrekking tot Chaldeeuwse orakels, is de relatie tussen de voces magicae en het proces van immortalisatie (onsterfelijkheid) van de ziel, dat is het doel van theürgie. Deze teksten geven de best vergelijkbare benadering tot zelf-identificatie met de godheid in een niet-Egyptische context.

Volgens de Chaldeeën, verzamelt de ziel, in zijn afdaling naar het lichaam onzuivere stoffen. Doormiddel van theurgistic riten, kan de ziel weer stijgen, voor ontmoeting met het Goddelijke en kan dan gezuiverd worden van deze onzuivere stoffen voor het bereiken van onsterfelijkheid. De voces magicae doen beroep op de assistent-geesten die de ziel zal helpen op te stijgen zonder angst om naar beneden getrokken te worden in Hades. Maar ook al is onsterfelijkheid het doel, zelf-identificatie met de godheid is niet aangegeven en alleen de ziel kan zulk een toestand te bereiken.

Het idee dat de Egyptische taal specifiek magische macht bevatte is te zien in de geschriften van de mensen van die tijd. In de Hermetica (CH xvi) is er een passage waarin staat dat de Grieken niets zullen begrijpen van de Hermetica. Vertaald in hun taal als het Grieks bevat het niet de kracht van de Egyptenaar. De Chaldeeuwse orakels schrijft voor “wijzig nooit de buitenlandse namen (van de goden). Iamblichus, beschrijft over de moeilijkheid van het vertalen van de Hermetica van het Egyptische naar het Grieks en zegt: "... de geluiden en de [intonatie] van de Egyptische woorden bevatten in zichzelf de kracht van de dingen die gezegd worden." Het inroepen van goden door hun geheime namen is ook kenmerkend voor Egyptische magie.

Geleerden hebben vastgesteld dat andere potentiële bronnen naast Egyptisch voor specifieke voces magicae werden gebruikt. De woordenlijst in de Betz editie van de PGM speculeert over een paar van de voces magicae. Joodse en Griekse afkomst worden gesuggereerd, eveneens Egyptisch voor de acht beschouwd namen. Betz vindt een ingewikkelde syncretisme van Griekse, Egyptische en joodse elementen in de teksten. Het uitsorteren van de verschillende onderdelen en definitief van de oorsprong van deze specifieke voces magicae moet nog worden gedaan en zal moeilijk zijn. Wat we zien in de voces magicae is een algemeen en wijdverspreide eeuwenoude -magische praktijk. Het zou zomaar kunnen zijn dat Abracadabra een neefje is van de voces magicae in de PGM.

Verdere vragen welke gesteld kunnen worden met betrekking tot de voces magicae zijn deze: - - - Wat waren de mogelijkheden voor magische communicatie tussen Egypte en Griekenland in de 4e eeuw voor Christus, waar de vroegste bewijs van het specifieke magische woorden wordt gevonden in de Ephesia grammata?
- Is er sprake van specifieke voces magicae, anders dan klinker zingen, in de Egyptische magische praktijken voorafgaand aan de PGM? Als de specifieke vorm stamt uit het Grieks noties, waarom zijn in vele spreuken de voces magicae in de PGM verbloemd in het Oud-Koptische, waar het hoofdgedeelte van de tekst in het Grieks is geschreven?

Kortom, de bewering dat de wortels van de Europese magie kan worden herleid tot Egyptische magie lijkt zeer verdacht in verband met de besproken begrippen. Egyptische ideeën en praktijken van zelf-identificatie met de godheid lijken niet verenigbaar te zijn met de Griekse opvattingen over de relatie tussen de menselijke en goddelijke werelden. Door de voces magicae er sprake is van een algemene magische traditie in de oude mediterrane waaruit de Europese traditie zou kunnen trekken, maar niet specifiek uit Egypte.

verder lezen:
Armstrong, A.H., ed. Classical Mediterranean Spirituality: Egyptian, Greek and Roman. NY: Crossroads, 1980.
Barb. A.A. "Mystery, Myth and Magic" in Harris, J.R. The Legacy of Egypt, 2nd edition, London: Oxford University Press, 1971.
Betz, H.D. The Greek Magical Papyri in translation including the Demotic spells. Chicago and London: University of Chicago Press, 1986.
Brier, Bob. Ancient Egyptian Magic. New York: William Morrow & Co., 1980.
Eliade, Mircea. A History of Religious Ideas. vol. 1, Chicago: University of Chicago Press, 1978. Eliade, Mircea, ed. The Encyclopedia of Religion. New York: Macmillian, 1987.
Faraone, Christopher and Obbink, Dirk, eds. Magika Hiera: Ancient Greek Magic and Religion. New York: Oxford University Press, 1991.
Faulkner, R. O., trans. The Ancient Egyptian Pyramid Texts. London: University of Oxford, 1969.
Fowden, Garth. The Egyptian Hermes: a historical approach to the late pagan mind. New York: Cambridge University Press, 1986.
Kingsley, Peter. Ancient Philosophy, Mystery and Magic: Empedocles and Pythagorean Tradition. Oxford: Clarendon Press, 1995.
Lewy, Hans. Chaldean Oracles and Theurgy: mysticism, magic and platonism in the later Roman empire. Le Caire: Impremerie De L'institut Francais D'Archeologie Orientale, 1956.
Meyer, Marvin and Smith, Richard, eds. Ancient Christian Magic: Coptic texts of ritual power. San Francisco: Harper, 1994.
Pinch, Geraldine. Magic in Ancient Egypt. Austin: University of Texas Press, 1994.
Willoughby, Harold R. Pagan Regeneration: a study of mystery initiations in the Graeco-Roman world. Chicago: University of Chicago Press, 1929. Johnston, S.I. Hekate Soteria: a study of Hekate's role in the Chaldean Oracles and related literature. Atlanta: Scholars Press, 1990.
Majercik, Ruth. The Chaldean Oracles: text, translation and commentary. Leiden and New York: E.J. Brill, 1989.
Parrott, Douglas, ed. Nag Hammadi Codices 5:2-6 and 6 with papyrus Beronliensis 8502, 1 and 4. Leiden: Brill, 1979.
Shaw, G. Theurgy and the Soul: the neoplatonism of Iamblichus. University Park: Pennsylvania State University Press, 1995. Johnston, S.I. Hekate Soteria: a study of Hekate's role in the Chaldean Oracles and related literature. Atlanta: Scholars Press, 1990.
Majercik, Ruth. The Chaldean Oracles: text, translation and commentary. Leiden and New York: E.J. Brill, 1989.
Parrott, Douglas, ed. Nag Hammadi Codices 5:2-6 and 6 with papyrus Beronliensis 8502, 1 and 4. Leiden: Brill, 1979.
Shaw, G. Theurgy and the Soul: the neoplatonism of Iamblichus. University Park: Pennsylvania State University Press, 1995.

maandag 8 november 2010

Heka & het Verenigen van de Twee Landen

In het oude Egypte droegen goden en farao's droegen een zweepje of vlegel (flagellum) en een kromstaf of heka-staf. In het hiëroglyfenschrift staat het symbool van de kromstaf, heka, voor 'heersen'. Heka en vlegel symboliseerden de heersende macht van de farao. Veel Egyptische ceremoniële attributen symboliseren rijkdom, macht, overvloed, vruchtbaarheid, geluk of seksualiteit. De symbolische betekenis komt vaak voort vanuit een letterlijke betekenis of praktische situatie. Een gebruiksvoorwerp wordt in een andere context geplaatst en metaforisch uitgelegd. In Egypte werd de farao uitgebeeld met gesel en kromstaf. Ook de god Osiris, die de vergoddelijkte koning na zijn dood voorstelde, droeg deze heersersattributen.


De gesel, die vooral is gewijd aan de goden Osiris en Min, werd afgebeeld als vliegenzwaaier, waarmee vliegen werden verdreven. Symbolisch werden op deze manier kwade geesten verjaagd. Met de kromstaf werden de onschuldigen beloond; de vlegel diende evenals de roe om de schuldigen te straffen. Ook andere goden, zoals het maankind Chons, werden met gesel en kromstaf afgebeeld.

De farao wordt gewoonlijk afgebeeld met vlegel en kromstaf, maar op de oudste weergaves van koninkijke ceremonies komt soms alleen een vlegel voor. Dat geldt bijvoorbeeld voor de koning Den van de eerste dynastie, die is afgebeeld terwijl hij wacht tot hij als proeve voor zijn geschiktheid zijn hardlooptest moet verrichten voor zijn Sed-feest.

De precieze oorsprong van het zweepje is niet bekend. Er werd wel gedacht dat het ging om een dorsvlegel. Dat is een steel waaraan een eind hout flexibel bevestigd is, zodat ermee kan worden geslagen op het koren, dat na de oogst op de dorsvloer wordt gelegd. Door dit 'dorsen' worden de zaden gescheiden van het kaf. Osiris, die met de vlegel wordt uitgebeeld, was in Egypte de god van het koren. De Grieken stelden hem gelijk aan de wijngod Dionysos. Ook Osiris' voorganger in Boesiris, de god Andjety, werd al afgebeeld met kromstaf en vlegel.

Er wordt ook gedacht dat het gaat om een zweepje dat werd gebruikt door herders, om de kudde in bedwang te houden. De kromstaf was van oorsprong een herdersstaf, en de krul diende om weglopende schapen terug te voeren. De koning werd in de oudheid voorgesteld als een herder, die zijn kudde, het volk, leidde en beschermde, maar ook strafte.

heersers van heka

Om die reden stammen de heerserssymbolen af van herdersattributen. De verwisseling tussen heerser en koning is ook te herkennen in de vertaling van het woord Hyksos, een volk van 'vreemdelingen' dat tijdens de vijftiende dynastie in het deltagebied de macht had gegrepen en een buitenlandse koning op de troon had gezet. Hyksos, of zoals de Egyptenaren schreven Heka Khasoet, wordt tegenwoordig vertaald als 'heersers (van heka) uit vreemde landen', maar in de oudheid werd het woord verward met herders, en werd het vertaald als 'herder-koningen'. Die vertaling ligt voor de hand, omdat het woord heka voor heersen werd uitgebeeld door de de gekromde herdersstaf. Volgens nog andere interpretatie zou de vlegel een soort vliegenmepper kunnen zijn, of zelfs een attribuut om de hars uit gomplanten mee te verzamelen.

Het bijeenbinden van een bundel planten om de kracht van de eenheid te symboliseren werd al gedaan door de vroegste dynastieën van de Egyptenaren. Met het symbool wordt verwezen naar de vereniging van de twee Egyptische rijken, het noorden en het zuiden, die nu gezamenlijk worden overheerst door één farao. Sema betekent verenigen of binden. Het woord sema wordt weergegeven door een hiëroglief die de longen en luchtpijp voorstellen. Tawy verwijst naar de twee landen. Tawi is etymologisch verwant met ons woord 'twee' of 'duaal'.

Beneden-Egypte was de noordelijke Nijl-delta, die uitmondde in de Middellandse Zee. Dit vruchtbare gebied werd Ta-mehu genoemd, het Land van de papyrus. Ook de bij was een symbool van Beneden-Egypte.
Boven-Egypte, het zuiden, strekte zich uit in zuidelijke richting langs de oevers van de Nijl vanaf het Moerismeer in de oase van Fayoem, zo'n 80 km ten zuiden van Caïro, en bereikte meer dan duizend kilometer de grens in Nubië, het noorden van het huidige Soedan. Het gebied werd Ta-shema genoemd, 'Land van het riet'.

Toen de landen werden verenigd, werden riet en bij verenigd tot één symbool. In de latere gestandaardiseerde vorm van het sema-tawi-teken werden een rietstengel (noorden) en een lotus (zuiden) verenigd via het sema-teken, de longen en de luchtpijp.

Menes

In het zuiden was in de predynastieke tijd al langer een strijd gaande om het vergroten van de macht en het uitbreiden van het gebied. De noordelijke delta bestond uit verschillende losse eenheden die zich bezighielden met het drijven van handel. Hier was niet echt sprake van 'een Egyptisch rijk'. In de loop van de tijd werd ook het deltagebied toegevoegd aan het rijk van de zuidelijke koningen. Achteraf werd naar deze ontwikkeling verwezen met de mythe dat de koning Menes de twee pre-dynastieke Egyptische rijken als eerste verenigde.

Menes zou de stichter zijn van de eerste dynastie van het Oude Rijk, met Memphis als de hoofdstad. Hij zou de troon hebben geërfd van Horus. Maar zijn naam wordt in vroege bronnen, zoals de koningslijst van Palermo van de vijfde dynastie, nog niet voor. Pas in latere bronnen wordt zijn naam genoemd. In veel latere koningslijsten wordt hij genoemd als de eerste heerser van Egypte. De Griekse schrijver Herodotus noemde hem Min, de naam van een bekende fallische Egyptische god. Ook zijn er op enkele onduidelijke potscherven na geen archeologische vondsten die getuigen van een farao met de naam Menes.

Palet van Namer

Tegenwoordig wordt ook wel gedacht dat Menes een naam of titel was van de koning Aha, die ook wel wordt gezien als de eerste koning van de eerste dynastie en de eerste koning van de twee rijken, of van Narmer, een zuidelijke koning die voor het eerst het noorden wist te veroveren en aan zijn rijk toe te voegen. Voor deze koningen is veel archeologisch bewijs. Aha of Horus-Aha was de eerste koning die regeerde over de twee Egyptes. Narmer, zijn voorganger, regeerde ongeveer 3100 jaar voor onze jaartelling.

Het narmerpalet, waarop de oorlogsdaden van de farao Narmer zijn vastgelegd, laat zien hoe de koning het noordelijke land aan zich onderwierp. De koning wordt op de ene kant getoond met de rode kroon van Beneden-Egypte (het noorden) en op de andere kant met de witte kroon van Boven-Egypte (het zuiden). Op de afbeelding die hier linksboven te zien is draagt Narmer de rode kroon (deshret) van het noorden, een soort vlegel en een net.

Tijdens zijn opvolger Aha werden de twee rijken al gesymboliseerd door de deltagodin Wadjet, de cobra die als ureaus deel uitmaakt van de kroon van de farao's en koningen, en de zuidelijke godin Nekhbet, de gier, die ook wordt toegepast op de kroon. De nebty-naam van de koning verwees naar deze godinnen, en dus naar zijn positie als heerser van de twee landen. Op de afbeelding uit de Horustempel van Edfoe links is te zien hoe Nekhbet en Wadjet de koning kronen met de dubbele kroon van Boven- en Beneden-Egypte (pschent).


De oudst bekende afbeelding van het sema-tawy-symbool dateert al van de eerste faraodynastie. De hiëroglief 'sema' die een papyrus en een andere plant verbindt komt voor op een vat uit de tijd van de koning Adjib, een van de laatste koningen van deze dynastie. Op de vaas van Khasekhem, die mogelijk dateert uit de tijd van de laatste koning van de tweede faraodynastie, is te zien hoe de planten zijn samengebonden rond het sema-teken.

sema-tawi

Het symbool werd vooral afgebeeld op de flanken van de troon van de farao, die model stond voor het centrale gezag van de twee Egyptes. Een belangrijke titel van de farao was nesut bity, dat ongeveer wordt vertaald als 'koning van de twee landen'. De oudste troon waarop sema-tawy te zien is, is die van de farao Khafre (Chefren) uit de vierde dynastie. Hij is bekend als een van de drie farao's die zijn piramide in Gizeh liet bouwen, bij de grote piramide van Cheops.

In een latere tijd werden de twee landen gepersonifieerd door twee menselijke figuren. Een reliëf van Ramses II in de Amuntempel in Karnak toont hoe de landen worden vertegenwoordigd door hun beschermgoden; het zuiden door de dodengod Thot met het ibishoofd, het noorden door Horus, de god met het valkenhoofd.

Op andere reliëfs wordt de Nijlgod Hapi in androgyne vorm links en rechts gespiegeld weergegeven, terwijl hij de rijksplanten bijeenbindt. Ook andere goden of menselijke figuren die de rijken symboliseren komen in aanmerking, zoals Seth en Horus. Als onderdeel van het inwijdingsceremonieel moest de farao om de beurt, getooid met zijn scepter en vlegel, plaatsnemen op twee verschillende tronen, eenmaal gekroond met de zuidelijke en eenmaal met de noordelijke kroon. Ook twee priesters die Horus en Seth representeerden volgden dit ritueel.

Horus vertegenwoordigde het noorden, Seth het zuiden. Horus en Seth vervullen de rituele handeling van het verenigen van de rijken door de rijksplanten te verbinden rond het sema-teken, de longen en de luchtpijp. De Egyptenaren beeldden de longen uit door een vorm die wij kennen als een hart.

De verenigde Egyptes onder de heerschappij van de farao stonden voor orde en harmonie. Het land buiten Egypte, werd voorgesteld als de woestijn, waar Seth, de broer en moordenaar van Osiris heerste. Seth was enerzijds een belangrijke god, die al werd vereerd in de predynastieke Nabaqa-cultuur, maar hij werd tevens geassocieerd met de vijanden van Egypte, met wanorde en barbaren.

Als vertegenwoordiger van het duister en de chaos stond Seth tegenover Maat, de godin van de orde en harmonie. Om Maat, de harmonie van het rijk, te herstellen, moesten de vijanden van Egypte worden verslagen. Bij de tempel van Ramses II in Aboe Simbel is afgebeeld hoe de Nubiërs en Assyriërs worden verslagen en meegevoerd, precies onder de afbeeldingen waar de dubbel uitgevoerde nijlgod Hapi de planten verbindt. Seth is in de bijbelse geschiedenis terecht gekomen als de 'satan', de 'tegenstrever' van god, en bij ons verder geëvolueerd tot de duivel.

Het verenigen van de twee landen speelde in de Egyptische nationalistische symboliek altijd een grote rol. Toch betreft het waarschijnlijk geen historische gebeurtenis, maar een proces dat een langere periode in beslag heeft genomen. Egypte heeft drie belangrijke periodes gekend waarin het noorden en zuiden onder centraal gezag stonden, die bekend staan als het Oude Rijk, het Middenrijk en het Nieuwe Rijk.

Tijdens de 18e dynastie werden de twee landen voor het laatst bijeengebracht door de heersers van het zuidelijke land, die als hoofdstad Thebe hadden. Deze periode staat bekend als het Nieuwe Rijk. In deze periodes vormde Egypte een belangrijke oorlogsmacht, breidde het rijk de grenzen steeds verder uit, en werden de omringende landen gekoloniseerd, schatplichtig gemaakt en geëxploiteerd, terwijl vele bewoners gevangen werden genomen en tot slaaf werden gemaakt. Het voeren van imperialistische oorlogen en het beroven van landen van hun grondstoffen werd in die tijd niet gezien als misdaad, maar als bewijs van kracht en grootsheid. In de tussenliggende periodes brokkelde het gezag af en grepen lokale heersers de macht.

zondag 5 juli 2009

Magische kracht Akhu

Een andere Egyptische woord voor magische kracht is akhu. Dit wordt soms vertaald als' enchantments', 'hekserij' of 'spreuken'. Goden en sterren gebruikten akhu macht, maar het was vooral geassocieerd met de gezegende dood. Zoals heka, akhu op zichzelf niet goed of slecht was, waren beide krachten die konden worden doorgesluisd naar het scheppen of vernietiging vermogen.

Deze blogserie over Egyptische magie zal vooral gaan over de manier waarop de Egyptenaren deze krachten gebruikten.
Sommige vroegere studies van Egyptische magie zijn minachtend in toon. Volgens een bepaalde geleerde is “magie” immers alleen de beruchte kelder in het huis van religie. Een andere geleerde peperde zijn boek over Egyptische religie op met verwijzingen naar magie als een vorm van seniele zwakzinnigheid. Deze subjectieve houding was deels gebaseerd op de verouderde theorie dat magie en religie moet worden gezien als elkaars tegenpolen.

De meeste definities van magie concentreren zich op pogingen om het te onderscheiden van religie. Het is paradoxaal dat, terwijl Egypte bekend staat als een bron van magische kennis, veel van de bekendste theorieën over magie niet gemakkelijk passen in Egyptische feitenmateriaal.

In zijn beroemde boek The Golden Bough, Definieert Sir James Frazer magie als de manipulatie van bovennatuurlijke wezens, door een mens, die verwacht dat de door juiste volgorde van de woorden of acties automatisch zullen leiden tot het gewenste resultaat. Frazer’s definitie is in tegenstelling tot religie, in welke mensen afhankelijk zijn van de goddelijke wil en verzoeken van de goden voor het inwilligen hun vragen. Hij erkende dat dezelfde bovennatuurlijke wezens betrokken kunnen worden bij zowel magie als religie, maar hij zag tovenaars en priesters als behorend tot rivaliserende groepen.

In Egypte, genoten magie en religie een symbiotische relatie. Ritualen die zouden vallen als zijnde magie onder Frazer-definitie, werden meer algemeen uitgevoerd door priesters dan door een andere groep (later daarover meer op deze blog). Van magiërs wordt vaak gezegd de ze moeten worden onderscheiden van priesters omdat ze klanten hebben in plaats van een congregatie, en omdat ze niet geacht worden tot uitoefening van enig moreel gezag. Echter, deze omschrijving zou ook passend zijn ten aanzien van de oudste Egyptische priesters, dit waren betaalde specialisten in rituelen in plaats van morele leiders.

De theorie dat magie altijd onorthodoxe en subversief, onderdeel van een religieuze en politieke tegencultuur uitmaakt, lijkt niet te passen in Egypte waar rituele magie beoefend werd op de rekening van de Staat, op zijn minst gedurende drieduizend jaar.

Sommige Egyptische priesters gebruikten magie voor prive-doeleinden, zelfs als de gebruikte praktijken godslasterlijk leken vanuit een religieus oogpunt.
Egyptische spreuken konden de goden uitdagen en commandeerden. Een godheid opdragen de wens van de magiër uit te voeren. Andere spreuken gaan zo ver dat ze inhoudelijk een bedreiging aan de goden vormen, met heiligschennende handelingen en kosmische catastrofes.

De serie blogs over Egyptieche magie wordt later uitgebreid en aangevuld!

Vergelijkbare Blogs

Related Posts with Thumbnails