Posts tonen met het label Wierook. Alle posts tonen
Posts tonen met het label Wierook. Alle posts tonen

zondag 15 juli 2012

Wierook: van Heilig middel naar Geneesmiddel (F)

Sterzoeker gaat verder over wierook. In een aantal blogjes besteden we aandacht  aan de geschiedenis en aan de handel in wierook in de oudheid. Dit is een uitgebreide vervolg op de eerdere blogs over wierook die reeds op Sterzoeker zijn verschenen. U kunt deze eerder blogjes ook vinden door in de kantlijn, in de onderwerpenlijst, op het label "wierook" te klikken. We gaan verder in op het gebruik van wierook als geneesmiddel en over het verval van de handel in wierook in de oudheid.

Het valt niet te ontkennen dat de gestadige afname van de vraag naar wierook door de opkomst van het Christendom en het uitdoven van de antieke godsdiensten van wezenlijk belang is geweest bij de neergang van de handel in dit Zuidarabische produkt. Dit was echter niet de enige factor. De Romeinse handel met het zuidoosten, die in de derde eeuw op alle fronten sterk terugviel, had zich bijna volledig naar zee verplaatst zodat de plaatsen langs de oude karavaanroute alle betekenis verloren.

Daarbij kwam dat door de immigratie van Noorarabische stammen Zuid-Arabië in toenemende mate gebedoeïniseerd werd en dat door de ontbinding van de goed georganiseerde gemeenschap de eens zo bloeiende oases aan de rand van de woestijn meer en meer verlaten werden. Deze en verschillende andere onderling afhankelijke factoren waren lang vóór de komst van de Islam verantwoordelijk voor het geleidelijke verval van de grondvesten waarop de Oudzuidarabische cultuur gebaseerd was.

De wierook dankte zijn gebruik als materia medica vooral aan de verwarmende en adstringerende kracht die men aan hem toeschreef. Reeds in het Corpus Hippocraticum behoort wierook tot de meest gebruikte geneeskrachtige stoffen; hij diende als wond-reinigend, uitdrogend en uitbijtend middel en werd samen met andere substanties in omslagen van ieder type gebruikt, in pillen verwerkt en aan verschillende geneeskrachtige mengsels toegevoegd; ook het universele geneesmiddel theriaca bevatte wierook (Cel sus, De medicina V,23, 2; Galenus XIV 259 K).

Voor talrijke recepten had men uitdrukkelijk druppel-wierook, d.w.z. mannelijke wierook nodig, terwijl men bij andere toepassingen de manna, die minder kracht dan wierook zelf zou bezitten, prefereerde. De schors van de wierookboom schreef men daarentegen een sterkere adstringerende werking toe dan de wierook zelf.

Er bestaan voor veel farmaceutische toepassingen van wierook die bij Galenus, Celsus, Dioskurides, Hippokrates en anderen te vinden zijn reeds in het Oude Egypte parallellen. Aan de andere kant zijn er in de christelijke en de Islamitische oriëntaalse literatuur uit de Middeleeuwen nog talrijke uit de Griekse geneeskundige geschriften overgenomen recepten te vinden waarbij wierook wordt gebruikt. Zo bevat alleen al het onder de titel "Boek van de medicamenten" gepubliceerde syrische werk-" tachtig recepten waar wierook voor nodig is.

De grote waarde die men in de oudheid hechtte aan de wierook blijkt wel uit het feit dat het gold als een kostbaar geschenk dat door vorsten gegeven en ontvangen werd. Hiervoor valt een hele reeks voorbeelden te geven. Alexander de Grote, die als jongeman ooit bij het offeren te kwistig was omgegaan met de wierook en daarvoor door zijn opvoeder berispt werd met de vermaning dat hij dat pas zou mogen doen als hij de volkeren had overwonnen die de wierook produceerden, stuurde - naar men zegt - na de inname van Ghazza aan dezelfde Leonidas 500 talenten wierook, met het verzoek daarmee in de toekomst niet meer spaarzaam om te gaan tegenover de goden (Plutarchus, Alexander 25, 4v).

In de Truculentus (540) van Plautus beroemt Stratophanes zich er eerst op voor zijn geliefde Phronesium wierook te hebben meegebracht uit Arabië en later klaagt hij er over haar dit kostbare geschenk te hebben gegeven.

De tegenwoordige wierookproduktie in de vroegere regio turifera is een quantité négligeable. Dit heeft geleid tot een dalend aanbod van dit produkt op de wereldmarkt. Maar ook de vraag ernaar is klein, ook al wordt wierookhars nog steeds als grondstof gebruik bij de bereiding van allerlei geurstoffen.

Wierook werd vroeger niet alleen gebrand; reeds het oudste Griekse citaat bij Sappho lijkt er immers op te duiden dat het ook als strooi poeder werd aangebracht en ingewreven. Ook Ovidius (Medicamina faciei femineae 94) beveelt mannelijke wierook met ammoniakzout en andere ingrediënten aan als middel waarmee vrouwen hun gezicht kunnen verzorgen. Een met wierook bereide zalf schijnt in de oudheid een grote kostbaarheid te zijn geweest; na lang proberen was het een zalvenmaker uit Pergamon gelukt hem te fabriceren, iets wat eerder noch later ooit aan iemand is gelukt (Athenaeus, Deipnosophistai XV, 689a-b).

Ook het gebruik als materia medica waarvoor men vroeger wierook hoog waardeerde speelt tegenwoordig geen rol meer: bij onze drogisten is in ieder geval het bakje of potje met het opschrift olibanum zeer zeldzaam geworden. Zelfs bij Jemenitische handelaars in drogerijen, die vroeger voor farmaceutische doeleinden nog een grote variëteit aan wierook aanboden, is hij als traditioneel geneesmiddel steeds meer buiten gebruik geraakt.

Maar ook op zijn hoogsteigen plaats, in de religieuze cultushandeling, wordt de wierook steeds verder teruggedrongen. Dit geldt vooral voor het gebruik van wierook in de riten van de katholieke kerk. Er zijn dan ook tegenwoordig vele godshuizen waar men zelfs op hoogtijdagen de geur van de wierook niet meer kan bespeuren. Om de titel te citeren van een geschrift dat zich in zijn ondertitel uitgeeft voor een theologie van alledag ziet men onze tijd aan voor een tijd "aan de wierook voorbij"? En, alsof wierook nog even kostbaar is als ten tijde van keizer Nero, stelt men alternatief "Brood voor de Wereld of Wierook voor God", zodat men het niet zou wagen zich tegen het brood voor de wereld uit te spreken.

In één van zijn boeken schrijft A. Hamilton, de latere Lord Belhaven, die in 1940 voor het eerst opgravingen in Sjabwa, het antieke centrum van de wierookhandel, doorvoerde, dat Arabië zijn hele geschiedenis te danken heeft aan één kleine boom, om zich daarna de vraag te stellen: "Was the Tree of Life the incense tree? I think it likely that, in the lost story from which our myth comes, the garden of Eden was South Arabia and that in the midst of the garden, as they do today, stood thc sacred groves of incense, whose magie power protected body and soul and ensured everlasting life".

In de oudheid beschouwde men echter, zoals talrijke antieke schrijvers weten te getuigen, Arabia Felix als het land van de wierook en de aromata zonder meer, waarvan de produktie en export voor Zuid-Arabië verreweg het meest winstgevende bedrijf was. Misschien kan men dit, indien men de economische capaciteit en de handelsmaatstaven van die tijd in het oog houdt, met beperkingen vergelijken met de tegenwoordige aardolie-produktie op het Arabische Schiereiland.

Het Praktische Gebruik van Wierook (E)

Sterzoeker gaat verder over wierook. In een aantal blogjes besteden we aandacht  aan de geschiedenis en aan de handel in wierook in de oudheid. Dit is een uitgebreide vervolg op de eerdere blogs over wierook die reeds op Sterzoeker zijn verschenen. U kunt deze eerder blogjes ook vinden door in de kantlijn, in de onderwerpenlijst, op het label "wierook" te klikken. We gaan verder in op het praktische gebruik van wierook in de oudheid.

Bewieroking is nog steeds gebruikelijk in Zuid-Arabiê, en vele van dit soort gewoonten zouden een reminiscentie aan pre-islamitische gebruiken kunnen vormen. Zo werd er tot in onze tijd rijkelijk wierook gespendeerd bij begrafenissen en op de drie volgende avonden na het gebed bij zonsondergang reukwerk gebrand. Bij de graven van heiligen wordt wierook als offer gebracht en ook bij moskeeën worden gaven bestaande uit reukwerk neergelegd.

Uit het bewieroken van pasgeboren babies en kraamvrouwen blijkt wel de apotropeïsche werking die men aan de geur van wierook toeschrijft. De reinigende werking wordt helemaal duidelijk wanneer iemand die zich aan een misdaad schuldig heeft gemaakt wierook moet branden om een dreigend onheil van zijn stam af te wenden. Ook nu nog zijn er vele gebieden waar men gasten eert door bij hun binnenkomst wierook aan te steken en hun kleding met de geur van brandende wierook te parfumeren.

Het grote belang dat de wierookboom vroeger had valt nog steeds op te maken uit de bijzondere nomenclatuur die op deze cultuur betrekking heeft in de moderne Zuidarabische talen Mehri en Sheri (of Gibbali) en in het Arabische dialekt van Dhofär. De verschillende soorten wierookhars hebben ieder een eigen naam en niet alleen de wierookboom wordt met een apart woord aangeduid, maar ook zijn bladeren en bloesems. Voor het inkerven van de stam en voor het afkrabben en oprapen van de hars zijn er aparte werkwoorden, en evenzo bestaan er aparte namen voor het schraapmes dat men daarvoor gebruikt, de korven waarin men de wierook verzamelt en de maat- en gewichtseenheden voor de geoogste wierook.

De wierookaanplantingen worden in Dhofär elk verschillend genoemd naar het aantal van de eveneens met een speciaal woord aangeduide oogstarbeiders, en manzil, dat in het overige Arabisch "stopplaats, woning" betekent, wordt in dit gebied voor "wierookstation" gebruikt. Het is zelfs heel goed mogelijk dat een tot in Oman verbreid woord voor "magazijn, pakhuis", bahhär, genoemd is naar het reukwerk, bahûr, als belangrijkste stapelprodukt.

Ook al is er in de Ilias (IX, 499) sprake van reukoffers, wierook was in de Homerische tijd in Griekenland onbekend; Plinius (Nat. hist. XIII, 2) schrijft duidelijk dat men in de dagen van de Trojaanse oorlog de goden nog niet met wierook aanriep. Het door Pausanias geciteerde spreekwoord "de godheid met het reukwerk van een vreemde (natie) vereren" (Periegeta IX, 30, 1) toont aan dat het offermateriaal dat later werd gebruikt overwegend uit het buitenland afkomstig was.

Plato (Leges 847b) verlangt nog dat men wierook en ander reukwerk uit vreemde landen waarmee men de goden eerde, niet moest importeren, maar dat men datgene moest gebruiken dat het land zelf voortbrengt. Zoals men in het Kanaänitische gebied op de hoogten wierook brandde voor Astarte, zo schijnt in Griekenland het wierookoffer aan de cultus van Aphrodite verbonden te zijn geweest.

Vergilius (Aeneis I, 416v) zegt nog van het heiligdom in Paphos, het centrum van de Aphroditeverering op Cyprus, dat de altaren daar geurden van Sabeese wierook ". Na verloop van tijd werd het branden van wierook een deel van het gebed aan de goden; ook bij waarzeggen, toveren en bezweren gebruikte men wierook. Men geloofde al met een klein beetje wierook de goden mild te kunnen stemmen.

In de Geoponica (XI, 15, 2) is de spreuk overgeleverd dat men de goden meer genoegen kan doen door ze met wierook aan te roepen dan door hun goud als wijgeschenk aan te bieden. Niet alleen bij de godenverering in de eigenlijke cultus was wierook een vereiste, ook bij andere gelegenheden werd hij gebruikt.

Het karakter van het oorspronkelijke reukoffer komt nog duidelijk tot uitdrukking als men van de Pythagoreeërs vertelt dat zij wijn plengden en reukwerk en wierook offerden zodra de disgenoten waren verzameld (Iamblichus, Vita Pythagorica 21, 98), of wanneer gezegd wordt dat men voor een banket wierook op het huisaltaar moet leggen (Athenaeus, Deipno-sophistai XV, 655c). Want de wierook die men daartoe kocht werd niet alleen voor het gerief van de vrienden gebrand, maar ook aan de goden geofferd.

Alexander de Grote was de eerste vorst tot wiens eer men wierook brandde. De Macedoniërs huldigden hem door voor zijn troon een altaar op te richten waarop ze een gouden wierookpan vol wierook plaatsten (Polyaenus IV, 8, 2). Ook bij zijn intocht in Babylon werden er te zijner ere altaren met wierook opgesteld (Curtius Rufus, Historiae Alexandri Magni V, 1,20). Verder schijnt dit gebruikt echter beperkt te zijn gebleven tot Aziatisch Griekenland.

Volgens de Romeinse schrijver Arnobius (Adversus nationes VII, 26) was het nog niet zo erg lang geleden dat het gebruik van wierook zich had verbreid. In het heroïsche tijdperk was hij onbekend, Romulus en Numa offerden zonder wierook te gebruiken en bij de oude schrijvers komt hij niet voor. Als men Livius (X, 23, I) mag geloven gebruikte men in Rome al in het jaar 246 v. Chr. wierook in de cultus.

Vanwege de vele slechte voortekenen dat jaar besloot de Romeinse senaat twee dagen lang een gebedsdienst te houden om het dreigende onheil af te wenden. Hiertoe werden van overheidswege wijn en wierook uitgedeeld. Ook voor privé-gebruik zou de wierook al vroeg in zwang kunnen zijn geraakt, aangezien hij zelfs tot de penus, de in huis opgeslagen voorraad, wordt gerekend (Gellius, Noctes Atticae IV, I, 20).

Zoals in Griekenland bij de Aphrodite-cultus schijnt men in Rome vooral aan Venus graag wierook te hebben geofferd. Men hoopte natuurlijk altijd baat te hebben bij het branden van wierook voor de goden. Aan de andere kant geloofde men dat ook de goden op wierookoffers waren aangewezen. Zij maken zich er over bezorgd dat na de vernietiging van de mensheid door de grote vloed niemand meer wierook aan hen zou kunnen brengen (Ovidius, Metamorphoses I, 248v).

Wijn en wierook speelden bij de Romeinen een belangrijke rol bij de offerrande,vooral als gave vóór het eigenlijke offer. Ture et vino supplicare werd zelfs een aparte zegswijze, vooral sinds deze offermaterie in verband werd gebracht met de keizerscultus. Een enkele keer werden reeds ten tijde van de Republiek levende personen geëerd door wierook te branden, maar afgezien van deze enkele uitzondering offerde men alleen maar wierook aan goden of vergoddelijkte personen.

Het verbruik van wierook moet later in Rome bij begrafenissen zo groot zijn geweest dat Plinius (Nat. hist. XII, 82) kon beweren dat Arabia Felix meer te danken had aan de inferi dan aan de superi. Er zijn talrijke schilderingen van begrafenisplechtigheden waarbij grote hoeveelheden wierook en andere aroma ta op de brandstapel worden gelegd.

Bij funera publica spendeerde ook de staat of de gemeenschap wierook, soms in aanzienlijke hoeveelheden. Zo wordt bijvoorbeeld als verbruik bij de begrafenis van een edelman 50 pond (CIL XIV, 413,5), bij de begrafenis van een decurio 20 pond (CIL XIV, 321, 8), in een ander grafopschrift (CIL V, 337, 8) 3 pond wierook aangegeven, wat telkens uit openbare middelen beschikbaar werd gesteld.

Bij de begrafenisdienst voor een jonge man werd 20 pond wierook verbrand, naar men zei om de ouders te troosten (IG XIV 756, 16 uit Napels). De grootste overdaad staat echter op naam van Nero, in het jaar 65 bij de begrafenis van Poppaea Sabina. Plinius (Nat. hist. XII, 83) vertelt dat mensen die het weten konden hem verzekerd hadden dat Arabië in een heel jaar tijds niet zoveel wierook op kon brengen als keizer bij de begrafenis van zijn lievelingsvrouw liet verbranden.

De Christenen wezen offers aan de beeltenis van de keizer af, ook wanneer hun vaak als enige keuze bleef óf de wierook te branden, óf de weigering met de dood te bekopen. Als een Christen turificatus werd, d.w.z. wierook offerde aan de heidense goden, sloot hij zich met deze verfoeilijke daad uit van de christelijke gemeenschap.

Een Christen moest zich - zo schrijft Tertullianus (De idolatria I, 6) - wel zeer huichelachtig gedragen, wilde hij nog als wierookhandelaar optreden, aangezien zo iemand de demonen grote diensten bewees: het is namelijk eenvoudiger afgodendienst te bedrijven zonder afgods-beelden dan zonder de waren van de wierookhandelaar.

In de wierook die de Drie Wijzen uit het Oosten aan de pasgeboren Jesus brachten samen met de andere gaven ziet Tertullianus (De idolatria 9, 4) in zekere zin de afsluiting van het offer en de wereldlijke eer waaraan Christus zich later zou onttrekken.

Uit het unanieme getuigenis op talrijke plaatsen kan men opmaken dat zeer waarschijnlijk tot in de vijfde eeuw het gebruik van wierook in de christelijke eredienst verboden was, dit in tegenstelling tot de heidense riten. Nadien wordt er een verandering speurbaar in de opvattingen over de vraag of wierook al dan niet geoorloofd is, als men zich begint te bezinnen op die plaatsen in het Oude Testament waar het reukoffer als Gode welgevallig wordt beschouwd en men eraan herinnert dat aan Jesus na zijn geboorte wierook werd geofferd - ook al was men zich er natuurlijk terdege van bewust dat de vroege kerk-vaders volledig verschillende opvattingen over wierook hadden gekoesterd.

Zo wint de door de christelijke kerk aanvankelijk als heidens verworpen turificatio vanaf de vijfde eeuw in navolging van de Joodse en Romeinse cultus langzamerhand terrein in de christelijke riten, waarbij men echter de wierook niet als het offer zelf beschouwde maar eerder als een symbool daarvoor.

zaterdag 14 juli 2012

Het Religieuze Belang van Wierook in de Oudheid (D)

Sterzoeker gaat verder over wierook. In een aantal blogjes besteden we aandacht  aan de geschiedenis en aan de handel in wierook in de oudheid. Dit is een uitgebreide vervolg op de eerdere blogs over wierook die reeds op Sterzoeker zijn verschenen. U kunt deze eerder blogjes ook vinden door in de kantlijn, in de onderwerpenlijst, op het label "wierook" te klikken. We gaan verder in op het religieuze belang van wierook in de oudheid.

Reeds in oude Egypte waren wierook en reukwaren van groot belang in de cultus. Net als myrrhe, die voor balseming nodig was, werd ook de wierook in ieder geval vanaf het Nieuwe Rijk meegebracht uit Punt, waarheen al sinds het Oude Rijk expedities werden uitgerust. Het is aannemelijk dat Punt niet alleen maar de Afrikaanse Rode-Zeekust ten zuiden van Suakin aanduidde, maar dat het een samenvattende term was voor het hele kustgebied ten westen en ten oosten van het zuidelijk deel van de Rode Zee en de Golf van Aden, en dat dus ook Zuid-Arabië hieronder kon vallen.

 Het gebruikelijke woord voor wierook in het Egyptisch, sntr, betekent in oorsprong "goddelijk-maker", en de welriekende geur die wierook verspreidt gold als een bijzonder teken waardoor de godheid zich openbaarde. De handel met Zuid-Arabië blijkt uit een Mineese inscriptie (M 338 = RES 3427) op de sarcofaag van een waarschijnlijk in het jaar 264 v . Chr. overleden handelaar, die aromata leverde aan de Egyptische tempels.

Nog onder Ptolemaios VIII Euergetes 11 (145-116) werden de ladingen wierook net als ten tijde van de farao's van de Rode-Zeekust over het gebergte naar Koptos aan de Nijl getransporteerd. Grafitti die langs deze route in de Wadi Harnmämät zijn gevonden (bv. RES 3571) bevestigen dat er ook Mineeërs deelnamen.

De vermelding van wierook op papyri en in huishoudboeken toont aan dat hij ook in de Ptolemeïsche tijd nog zeer geliefd was, zowel voor privé-gebruik als in de officiële cultus, want ook de grote Arsinoïtische tempel rekening (Berlin, Griech. Urkunden 11, 362) voert wierook op, klaarblijkelijk om als reukwerk te worden gebruikt.

In Mesopotamië schijnt wierook in de precieze botanische zin van het woord in de oudste tijd onbekend te zijn geweest, en ook later kan hij in de cultus geen rol van grote betekenis hebben gespeeld. Dit is geheel in overeenstemming met het ontstaan en de intensiteit van de handelsbetrekkingen met Zuid-Arabië. Een regelmatige verbinding tussen beide landen over zee schijnt er in de oudheid niet te zijn geweest en de handel over land hebben pas de Gerrheeërs op gang gebracht. Men moet daarom ook de opmerking bij Herodotus (I, 183) dat de Chaldeeërs op de feestdag van hun god Bel alleen al duizend talenten wierook op één enkel altaar in een tempel in Babylon verbrandden, met grote skepsis bezien, en zich afvragen of op zijn minst het ronde getal duizend niet een veelvoud te hoog is gegrepen.

In de hellenistische tijd schijnt de wierook ook in het Tweestromenland een wijdere verbreiding te hebben gevonden. Van de havenstad Diridotis aan de monding van de Euphraat zegt Arrianus (lndica 41, 6) dat kooplui daar wierook uit het buurland en alle andere welriekende aroma ta die Arabië voortbrengt bij elkaar brengen. Ook in de Openbaring van Johannes (18, 9-17), waar de kooplieden van de aarde klagen omdat het gevallen Babylon hun waren niet meer afneemt, wordt wierook (18, 13) genoemd.

Uit het Oude Testarnent zullen velen het begin van het zestigste hoofdstuk van de profeet Jesaja kennen, dat als schriftlezing in de liturgie van het Driekoningenfeest is opgenomen. Eén vers uit deze tekst over de bedevaart van de volkeren naar Jerusalem luidt: "Een menigte kamelen zal U overdekken, jonge kamelen van Midjan en Efa; uit Saba zullen zij allen komen: goud en wierook zullen zij aanbrengen en de roemrijke daden des Heren blijde verkondigen" (Jesaja 60:6; vertaling NBG).

Uit dit bijbelvers komen we direkt te weten dat het felbegeerde produkt met kameel karavanen naar Palestina werd gebracht. Als eerste vermelding van een karavaan op de wierookroute kan men het verhaal beschouwen van het bezoek van de legendarische Koningin van Sjeba aan koning Salomo (I Koningen 10: 1-13; 11 Kronieken 9: 1-12), een bericht waarvan de historische kern waarschijnlijk ligt in het aanknopen of uitbreiden van wederzijdse handelsbetrekkingen, vooral ook omdat er sprake is van grote hoeveelheden aromata.

Het zojuist geciteerde vers uit Jesaja is geenszins de enige plaats in het Oude Testament waar wierook uit het Zuidarabische rijk Saba wordt vermeld. Zo vraagt bijvoorbeeld de profeet Jeremia (6:20), in naam van de Heer, wat Hij dan met wierook uit Saba moet als het volk Zijn Wet veracht. Bij de Joden vormde wierook een wezenlijk bestanddeel van het reukwerk, dat uit gelijke delen van druipende hars (of storax), onyx, galbanum en zuivere ongemengde wierook bestond (Exodus 30: 34).

Wierook en reukwerk dienden voornamelijk als offer en er zijn in de cultusvoorschriften gedetailleerde aanwijzingen voor het gebruik van echte wierook. Het ziet er naar uit dat in elk geval in later tijd wierook niet meer buiten de Jahwe-cultus gebruikt of door privé-personen geofferd werd. De tempel, respectievelijk de heilige tent van de naar de woestijn periode terug- geprojecteerde cultus waren de enige plaatsen waar wierookdamp omhoog mocht stijgen (vgl. Jesus Sirach 24: 15). In de tempel werd in de voorraadkamers ook wierook opgeslagen (Nehemia 13: 5.9), waarover de Levieten waren aangesteld (I Kronieken 9:29).

De legitimiteit van offers en bewierokingen elders, zoals bijvoorbeeld in het heiligdom van de joodse militaire kolonie in Elefantine, werd door de priesterschap in Jerusalem betwijfeld. Toen Antiochus IV. Epiphanus de joodse cultus liet ontwijden voelde men het als een vergrijp dat er voor de deuren van de huizen en op de pleinen wierook werd geofferd (I Makkabeeën I: 55). Het was de Joden ook verboden om aan heidenen wierook te verkopen (Misjna, traktaat Aboda zara I, 5).

Het is aannemelijk dat wierook in het antieke Zuid-Arabië, het klassieke land van de aromata en het land van herkomst van de wierook, voor het eerst werd gebruikt, en als reukwerk in de officiële cultus en in privé-huizen bij de godenverering een grote rol speelde.

Het woord voor reukaltaar, mqtr (naast het zeldzame mfom) komt meermalen voor in Oudzuidarabische inscripties, en vooral in Mineese teksten worden regelmatig reukoffers (mt y, miyt) aan de god Wadd vermeld. Hierop wijzen ook de reliëfs waarop offerscènes voor reukaltaren zijn afgebeeld, evenals bronzen beeldjes van personen die wierook offeren (bv. YM 289).

De reukoffers werden gebracht op kubusvormige altaartjes met van boven een uitdieping en van onderen een basis van vier trapeziumvormige zijden of anders met vier korte poten, zoals ze in groten getale in Jemen zijn gevonden. Dit soort wierookbranders is ook in aanzienlijke hoeveelheden naar boven gekomen bij de blootlegging van graven. De zijden van deze reukaltaren zijn vaak met reliëfs met architectonische motiven of met lijntekeningen versierd, geregeld dragen zij ook de namen van aromatische harsen. Overigens heeft men hieronder nog steeds niet de algemene aanduiding voor wierook kunnen vinden.

De Prijs van Wierook in de Oudheid (C)

Na Alle hectiek, rondom de verwijdering van de Temple of Starlight op Wikipedia, wil Sterzoeker weer verder gaan over wierook. In een aantal blogjes besteden we aandacht  aan de geschiedenis en aan de handel in wierook in de oudheid. Dit is een uitgebreide vervolg op de eerdere blogs over wierook die reeds op Sterzoeker zijn verschenen. U kunt deze eerder blogjes ook vinden door in de kantlijn, in de onderwerpenlijst, op het label "wierook" te klikken. We gaan verder in op de handelsroute die de wierook volgde.

De welvaart van de Oudzuidarabische staten hing in de oudheid wezenlijk af van de intensive exploitatie van de bodem met behulp van uitgekiende irrigatiesystemen. Hier kwam pas in de tweede plaats de export van wierook en andere aromata als economische factor bij. Het waren evenwel de door deze handel behaalde onmetelijke winsten die tot de voorstelling van de legendarisch rijke en in overdadige weelde badende Sabeeërs (vgl. bv. Vergilius, Georgica, I, 57) in het verre gelukkige wierookland leidden.

Voor de Grieken en Romeinen gold het zuidelijke deel van het Arabische Schiereiland, waar niet zoals in hetnoorden slechts zand en stenen waren maar ook goud en wierook. De welvaart van dit gebied en de berichten dat van de bomen die daar groeiden myrrhe en andere kostbare drogerijen kwamen, brachten Alexander de Grote er toe plannen uit te werken om heel Arabië te veroveren (Arrianus, Anabasis VII, 19, 6), die echter door zijn vroegtijdige dood niet meer konden worden uitgevoerd.

Volgens Agatharchides (De mare Erythraeo, § 102) hadden de Sabeeërs het alleen maar te danken aan de afgelegenheid van hun rijk dat ze nog nooit tot rentmeesters van andermans bezit waren geworden. En toen de Romeinen in het jaar 25/24 v. Chr. met de overigens volledig mislukte veldtocht van Aelius Gallus tot in Zuid-Arabië doordrongen stoelde deze onderneming - zo schrijft Strabo (Geographica XVI, 4, 22) - zo niet op de wens welvarende vrienden te maken, dan toch wel op die welvarende vijanden te onderwerpen.

De oudste prijsopgave voor wierook vindt men in een Griekse inscriptie uit Delos uit de derde eeuw v. Chr. (IG XI, 2, nr. 287 A, 43); hieruit blijkt dat men voor een kwart mine wierook één drachme en vier obolen moest neertellen. Drie eeuwen later klaagt Plinius (Nat. hist. XII, 85) niet alleen dat de fabels over de zogenaamde grote moeilijkheden bij het winnen van de in Arabië groeiende aromata enkel en alleen verzonnen waren om daar een onredelijk hoge prijs voor te kunnen vragen, maar ook dat de prijs door de religieuze voorschriften waar men zich aan moest houden bij het verzamelen van de wierook omhoog werd gedreven (Nat. hist. XII, 54). Aan de tempel moest men een tiende deel afstaan en de koning ontving een tribuut (Nat. hist. XII, 63). Een bepaald deel werd aan de priesters en de schrijvers van de koning afgedragen en verder haalden ook nog de bewakers, begeleiders, poortwachters en dienaren hun winst uit de wierook karavanen (Nat. hist. XII, 64).

Voor water, voer en onderdak moest worden betaald, en men diende ook nog andere heffingen af te dragen, zodat men op de reis van 65 dagen naar de kust van de Middellandse Zee 688 denaren per kameel uit moest geven, waarbij de tol aan de grens van het Romeinse rijk nog niet eens was meegerekend. Hierdoor bedroeg de prijs van een pond wierook van de beste kwaliteit 6 denaren, die van de tweede soort 5 en die van mindere kwaliteit 3 denaren (Nat. hist. XII, 65).

Als we nu bijvoorbeeld denken aan de gelijkenis van de arbeiders in de wijngaard (Mattheus 20, 1-10), dan kostte één pond wierook van het eerste soort het weekloon van een arbeider. Als men het vergelijkt met getallen omtrent de kosten van het levensonderhoud in het Syrisch-Palestijnse gebied komt men zelfs op twee keer een weekloon.

Als men in aanmerking neemt dat volgens deze opgaven bij een kameellast van hoogstens 400 pond de kosten en heffingen tijdens het transport alleen al zo'n 2 denaren per pond bedroegen, dan lag de prijs die er voor de wierook gevraagd werd nog niet eens zó hoog. Een andere berekening van Plinius (Nat. hist. XII, 84) geeft ons een idee van de omvang van de handel. Hij berekent dat de specerijen die uit Arabië en via de over Arabië lopende tussenhandel geïmporteerd werden het Romeinse rijk per jaar ongeveer 100 miljoen sesterciën kostten. En men hoort bijna de zucht als hij hieraan toevoegt dat het de luxe-artikelen en de vrouwen zijn die de Romeinen zo duur te staan komen.

De stroom waren stortte zich evenwel niet alleen vanuit het zuiden over het noorden uit, er vond ook een levendige ruilhandel plaats van aromata tegen produkten van het kunstambacht. Dit blijkt uit hellenistische bronzen figuurtjes die bij opgravingen in Zuid-Arabië te voorschijn zijn gekomen en die geïmporteerd of misschien ook met geïmporteerde gietvormen vervaardigd ware.

Het blijkt ook uit de scherven van keramiek en glaswerk afkomstig uit het Middellandse Zeegebied, die men in de Jemenitische ruïnes aan kan treffen. Ook in Indië, waarheen ook nu nog het grootste deel van de wierookoogst wordt uitgevoerd, heeft men kunstvoorwerpen en imitaties daarvan gevonden. Moderne schattingen op de getallen bij Plinius leiden tot de conclusie dat de jaarlijkse productie aan wierook tussen de 2500 en 3000 ton moet hebben gelegen, en dat daarvan 1300 tot 1700 ton in 7000 tot 10.000 kameelladingen naar het Romeinse rijk werd geëxporteerd.

Het ziet er zelfs naar uit dat men later geen invoerrechten meer op wierook hief, aangezien deze niet meer voorkomt onder de aromata en specerijen in het Alexandrijnse toltarief dat onder Marcus Aurelius gecodificeerd werd 29. In de ateliers in Alexandrië waar de wierook werd gezuiverd werd hij zo zorgvuldig tegen diefstal beschermd dat de werknemers met gemerkte schorten en maskers of met nauwmazige netten over het hoofd moesten werken en naakt moesten vertrekken (Plinius, Nat. hist. XII, 59).

In het prijzen-edikt van Diocletianus (36, 56; ed. S. Lauffer, 197) uit het jaar 301 wordt als maximumprijs voor een pond wierook van de hoogste kwaliteit 100 denaren vastgesteld. De geldinflatie die ook na Diocletianus door bleef gaan blijkt uit een Egyptische papyrus uit het jaar 329 ;op de door de gilden uitgevaardigde prijslijst wordt als tegenwaarde voor een Romeins pond wierook twee talenten gerekend.

Het valt te begrijpen dat een hars zo kostbaar als wierook met goedkopere substanties vervalst werd. Dioskurides (Materia medica I, 68, 2) beweert zelfs dat alle wierook kunstmatig met dennenhars en gom vervalst werd. Men gaf onder de minderwaardige harsen vooral de voorkeur aan dennen- en jeneverbessenhars, omdat zij welriekend zijn en op wierook lijken. Uit de mededeling bij Plinius (Nat. hist. XII, 59) dat er in Alexandrië werkplaatsen waren waar wierook werd bereid, kan men opmaken dat er beroepsmatig vervalst werd.

De echtheid van de wierook kon echter worden getoetst door te kijken naar zijn witte kleur, kleverigheid, brosheid en lichte ontvlambaarheid en doordat hij eenvoudiger tot korrels kan worden gewreven (Plinius, Nat. hist. XII, 65). Uit een vergelijking bij de oudchristelijke schrijver Hippolytus in zijn Weerlegging van alle dwaalleren (Refutatio omnium haeresum V, 21, 3) kan men opmaken dat er mensen waren met een bijzonder hoogontwikkeld onderscheidingsvermogen voor geuren die in staat waren uit de geur van een reukwerk zijn samenstelling op te maken, en dus ook vervalsingen konden ontmaskeren.

zaterdag 2 juni 2012

De Handelroute van Wierook in de Oudheid (B)

Sterzoeker wil in een aantal blogjes aandacht besteden aan de geschiedenis en aan de handel in wierook in de oudheid. Dit is een uitgebreide vervolg op de 5 eerdere blogs over wierook die reeds op Sterzoeker zijn verschenen. U kunt deze eerder blogjes ook vinden door in de kantlijn, in de onderwerpenlijst, op het label "wierook" te klikken. We gaan verder in op de handelsroute die de wierook volgde

Theophrastus (Hist. plant. IX 4, 5) weet te berichten dat de ingezamelde wierook eerst naar de tempel van de zonnegod werd gebracht. Daar legde iedereen dan zijn wierook op een hoopje neer en gaf daarbij het gewicht en de prijs aan. Als een koper het eens was met de prijs legde hij de tegenwaarde neer op de plaats waar hij de wierook vandaan had genomen. Een derde deel van het bedrag werd door de priesters ingehouden voor de godheid. Uit deze gegevens zou men op kunnen maken dat wierook een heilige stof was; als hij voor de export bestemd was moest er aan de goden tenminste een hoog tribuut worden betaald, dat door de tempels werd geheven.

Aangezien de geoogste wierook in de tempels werd opgeslagen en daar ook werd verkocht, ziet het er naar uit dat de priesterschap het alleenrecht op de geproduceerde wierook had. We hebben geen waarborg voor de betrouwbaarheid van dit bericht, maar de uitoefening van een officieel monopolie op de wierookhandel door de tempel past goed in het beeld dat we ons kunnen vormen van de uitzonderlijke positie van deze instelling binnen de Oudzuidarabische maatschappij.

Ook Strabo(Geographica XVI, 4, 19) schrijft dat talrijke Sabeeërs in de aromatahandel werkten; ze zouden niet alleen hun eigen produkten aan de man brengen, maar ook die uit Ethiopië die ze van overzee haalden. Volgens Plinius (Nat. hist.XII, 54) hadden de Mineeërs de wierook handel tot bloei gebracht en hem ook het meeste uitgeoefend, vandaar dat men van de tus Minaeum sprak. Al uit het jaar 261 v. Chr. stamt een Griekse papyrus waarin een hoeveelheid Mineese wierook voorkomt. Weliswaar bestond in de tijd van Plinius het Mineese rijk niet meer, maar in zijn bloeitijd had het door het grootste deel van de wierookroute te controleren een belangrijke rol in de wierookhandel gespeeld.

Pas doordat de Mineeërs door de Sabeeërs tegen het einde van de tweede eeuw v. Chr. werden onderworpen, schijnt de handel over deze route achteruit tezijn gegaan. Als er naast de Mineese wierook ook van Sabeese wierook (tus Sabaeum; bv. Vergilius, Aeneis I, 416 v.) sprake is, dan toont deze benaming slechts aan dat men in de Griekse en Romeinse wereld de naam Saba - het bekendste Oudzuidarabische rijk - eenvoudigweg verbond met de voorstellingen van het wierookland.

Ook Plinius (Nat. hist. XII, 63) bevestigt dat de bij elkaar gebrachte wierook op kamelen naar Sabota, d.W.Z. Sabwa, werd vervoerd; wie afweek van de route maakte zich schuldig aan een halsmisdrijf. Zo werd men gedwongen de voor de westelijke markt bestemde wierook door de Hadramitische hoofdstad te voeren, zodat er daar tol op de waren kon worden geheven. Plinius vervolgt dat de priesters in de stad Sabwa een tiende deel inden voor hun god Sabis (dea quem vacant Sabin); eerder mocht de wierook niet verkocht worden. Van dit geld bekostigde men de openbare uitgaven en ontving men op bepaalde dagen ook vreemden.

Voorts kon de wierook alleen maar via het land van de Gebbanieten, d.w.z. de Qitbanieten of Qatabaniërs, worden uitgevoerd en ook daar moest een deel aan de koning worden afgedragen. De wierook werd dus eerst naar Thomna, de hoofdstad van Qatabהn, gebracht en daaruit blijkt maar al te goed dat men op de door de tolplicht voorgeschreven routes vaak ook nog een aanzienlijke omweg op de koop toe moest nemen. Volgens deze berichten, die op Iuba teruggaan, was de handel overland destijds nog in volle bloei. In elk geval noemt Plinius (Nat. hist. VI, 104) onder de recentere berichten, naast de voor de vaart op Indihist. VI, 104) onder de recentere berichten, naast de voor de vaart op Indië belangrijke Arabische havens Ocelis en Cane, nog een derde havenstad, Muza, de haven van het Himjaritische rijk, die slechts werd aangedaan door handelaars in wierook en aromata.

Waardevolle gegevens over de wierookhandel kunnen we putten uit het anonieme Griekse mercantiele handboek voor zeelieden, de Periplus maris Erythraei, waarvan de eerste versie waarschijnlijk toch eerder uit de tweede helft van de eerste eeuw n. Chr. dateert dat uit de eerste helft van de derde eeuw 19. Volgens de Periplus (§ 27) was de belang rijkste handelsstad aan de Arabische kust Kane. Alle wierook die in het land gewonnen was werd op kamelen naar Sabbatha (= Sabwa) gebracht, waar hij werd opgeslagen en daarna op boten en vlotten van opgeblazen huiden naar Kane vervoerd werd. Deze stad dreef handel met Barygaza, Skythië, Ommana en de naburige Perzische kust; onder de uitgevoerde goederen bevindt zich natuurlijk ook wierook (Periplus § 28). Om de sachalitische wierook in te laden diende bovendien nog de haven Moscha, waarheen vanuit Kane regelmatig schepen voeren. Andere schepen, op de terugweg uit Indiכ, overwinterden als het al laat in het seizoen was in de stad. Zij ruilden dan de waren die ze meegenomen hadden in tegen wierook, die in grote hopen onbewaakt langs de gehele kust lag, maar waarvan niemand het in zijn hoofd zou halen hem zonder toestemming van de koning aan boord van een schip te brengen (Periplus § 32).

Moscha is hoogstwaarschijnlijk de haven van de stad Samarum aan de huidige Khor Rori, die in de Oudzuidarabische inscripties wordt genoemd. Bij opgravingen die in 1952/1953 door de Amerikaanse Foundation for the Study of Man werden uitgevoerd vond men in al-Balid ten oosten van de havenstad Salala in een bepaalde ruimte 49 kg. wierook, die in een laag van drie tot acht cm. dik lag uitgespreid op een geweven mat; de wierook was inmiddels een samenhangende massa geworden met een donkere kleur die van buiten wit geoxydeerd was, maar die bij het verbranden nog dezelfde kenmerken vertoonde als verse wierook.

Bij twee havens wordt in de Periplus maris Erythraei (§ 36 en § 39) onder de importgoederen uitdrukkelijk wierook vermeld, en wel bij de steden Ommana in Perzië en Barbarikon in Indië. Men heeft er al eerder op gewezen dat de aanvoer van Arabische wierook eenn van de eerste vormen van contact zou kunnen zijn geweest tussen Indië en de westelijke wereld. Op de bemiddelende rol van de Grieken en de Romeinen bij de zeehandel in dit produkt wijst hoogstwaarschijnlijk het Sanskrit-woord yavana- (oorspronkelijk "Griek, Joniër"), dat ook "wierook" kan betekenen.

Terwijl daarvoor de wierook grotendeels via de karavaanhandel in het Syrisch-Palestijnse gebied terecht kwam, was vanaf de eerste eeuw v. Chr. het transport over zee het belangrijkst. Als stapelplaats was Alexandrië, dat door een kanaal rechtstreeks met de Rode Zee verbonden was, van buitengewoon belang. Daar werd de wierook, zoals de meeste ruwe grondstoffen die vanuit het zuidoosten naar Egypte werden gebracht, tot gebruiksklare aromata verwerkt.

Een sleutelpositie in de wierookhandel namen op grond van hun geografische positie de Nabateeërs in, totdat ze in 106 n. Chr. hun zelfstandigheid verloren. Zij namen de aromata die uit het Gelukkige Arabië werden aangevoerd over en vervoerden ze verder naar de Middellandse Zee (Diodorus, Bibliotheca, XIX, 94, 5). Al in de vierde eeuw v. Chr. was de hoofdstad van de Nabateeërs een belangrijk centrum voor de handel in aromata, specerijen en goud uit Zuid-Arabië.

Volgens Agatharchides (De mare Erytraeo,§ 87) brachten Mineeërs en Gerrheeërs wierook en andere aromata uit OpperArabië naar de golf van Aqaba. Ook de mededeling bij Strabo (Geographica XVI, 4, 26), dat de Nabateeërs dagelijks plengoffers brachten aan hun goden en wierook offerden, wordt archeologisch bevestigd door de vondst van reukaltaartjes. De rol die in Noordwest-Arabië in de wierookhandel door de Nabateeërs gespeeld werd viel in het noordoosten de Gerrheeërs toe. Al in de tijd van Alexander de Grote namen zij een leidende positie in bij de verkoop van Zuidarabische produkten.

Strabo (Geographica XVI, 3, 3) zegt uitdrukkelijk dat de Gerrheeërs over land handel dreven in Arabische aromata, terwijl hij op dezelfde plaats Aristobulos citeert, die beweert dat zij hun waren over zee naar Babylonië brachten, de Euphraat opvoeren en daarmee het hele land verzorgden.

De wierookhandel over de Middellandse Zee was in de oudheid grotendeels in handen van de Feniciërs en de Puniërs, ook na de ondergang van Carthago. Zowel in de Fenicische cultus als in die van de Noordafrikaanse dochterstad werd gebruik gemaakt van wierook.

Een Latijnse-Neopunische bilingue uit Altiburus noemt in de Punische tekst een "maatschappij voor (de verkoop van) reukwerk". Dergelijke maatschappijen verhandelden waarschijnlijk wierook en gros en voorzagen daarmee de cultusplaatsen. Uit een in Herrnopolis in Egypte opgestelde lijst van koopwaar blijkt zelfs dat de wierook in verzegelde zakken werd vervoerd en opgeslagen (Cairo Pap. Zenon nr. 59069, I, 13.16).

Grootgebruikers van wierook, zoals bijvoorbeeld de tempels, betrokken hem ook direkt uit het land van herkomst. Dit valt bijvoorbeeld op te maken uit twee op het eiland Delos gevonden altaaropschriften ter ere van Oudzuidarabische godheden, de ene een Minees-Griekse (M 349 = RES 3570), de andere een Hadramitische (RES 3952). Muntvondsten in Klein-Azië wijzen eveneens op de aanwezigheid van Arabische kooplieden. Terwijl de groothandel over zee over het algemeen niet gespecialiseerd was en men de wierook samen met andere produkten vervoerde, waren er onder de kleine handelaars speciale wierookverkopers.

Sterzoeker over de oorsprong van Wierook (A)

Sterzoeker wil in een aantal blogjes aandacht besteden aan de geschiedenis en aan de handel in wierook in de oudheid. Dit is een uitgebreide vervolg op de 5 eerdere blogs over wierook die reeds op Sterzoeker zijn verschenen. U kunt deze eerder blogjes vinden door in de kantlijn, in de onderwerpenlijst, op het label "wierook" te klikken.
Wierook behoorde in de oudheid in bijna alle landen van het nabije oosten en het middellandse-zee-gebied tot de duurste en meest begeerde aromata.Wierook was niet alleen in de cultus onontbeerlijk als reukoffer aan de goden, maar werd ook bij begrafenissen gebrand en werd niet in de laatste plaats als materia medica gebruikt.


De wierookboom behoort tot de familie der Burceraceeën en hierbinnen tot de orde Boswellia. Deze orde bestaat uit ongeveer 15 soorten, die thuishoren in Zuid-Arabië, Noordoost-Afrika en Voor-Indië. De soorten die wierook leveren zijn echter alleen maar te vinden in het centrale deel van het Zuid- arabische kustgebied - vooral in het bergland van Dhofar - op het eiland Soqotra en aan de Voorindische westkust.Dit zijn gebieden waar de hoeveelheden neerslag door de moessonregen, de temperatuur en de samenstelling van de bodem zo op elkaar zijn afgestemd dat de wierook er kan groeien.

Het hars dat om om zijn geur het meest gewaardeerd wordt en dat bijna als enige in de handel terecht komt, wordt gewonnen van de Boswellia Carterri, de echte wierookboom, is een kleine boom, die twee tot drie meter hoog wordt, met een tamelijk sterke stam waar al even boven de bodem de eerste takken uit voortspruiten. Bij de wierookwinning zoals deze tegenwoordig gebruikelijk is, worden in het hete jaargetijde inkepingen gemaakt in de stam en in de takken, waaruit dan het melkachtig hars in druppels- of  talactietvorm tevoorschijn komt, in de lucht droogt en geelachtig tot roodachtig van kleur wordt. Na zeven tot tien dagen worden de harstranen van de boom af gekrabd en de inkepingen verdiept, zodat er nog ongeveer vijf maanden lang hars uit de boom vloeit die kan worden geoogst.

Men onderscheid de verschillende  soorten niet alleen naar hun herkomst, ook kleur, vorm en zuiverheid van  de wierook spelen een rol. Wierook bestaat voor ongeveer 60-66%  uit hars, 25-35 % uit gom, galactose, arabinose en bitterstoffen en voor 5-9% uit etherische oliën. Het zijn deze etherische oliën die bij het branden van wierook de karakteristieke geur verspreiden.

Tot nu toe is nog niet met zekerheid aangetoond wat het woord voor wierook is in de Oudzuidarabische inscripties, ook al brengt men nog steeds wel een vermeend Oudzuidarabisch woord lbnt in de betekenins "wierook" naar voren. Weliswaar wordt lbny, dat als opschrift voorkomt op reukaltaartjes, dikwijls met "wierook" vertaald, maar waarschijnlijk moet het woord als libnay gelezen worden en betekent storax, een stof die eveneens als geurstof gebruikt werd.

De oudste plaatsen waar de uit het Semitisch ontleende Griekse woorden voor wierook zijn te vinden is bij de Aeolische lyrica Sappho, zo omstreeks 600 v. Chr. Het eerste woord komt voor in een epithalamium op Hektor en Andromache, waarin staat dat myrrhe, kassie en wierook werden gemengd (Fragment 44, 30, ed. Lobel-Page). Net als in het Grieks wordt ook in een heel aantal semitische talen een leenwoord afkomstig  uit het land van herkomst van de boom gebruikt om wierook mee aan te duiden. Dit geldt voor het Hebreeuwse lebona evenals voor het Rijks- arameese lbwnh en lbwnt' en het Punische lbnt. Al deze vormen kunnen uit een vorm libanat worden afgeleid. Het ligt dan ook voor de hand om aan te nemen dat het Oudzuidarabische woord liban was, ook al omdat er in de idiomen die nu nog in het Zuidarabische wierookgebied worden gesproken, inderdaad een woord liban voorkomt in de betekenis van "wierook". Het zelfstandige naamwoord libiin is afgeleid van de Semitische wortel lbn "witwit zijn", die ook bijvoorbeeld in de moderne zuidarabische talen regelmatig voorkomt, en het zou zoiets als "melkkleurig (wierookhars)" kunnen betekenen.

Zoals Plinius weet te berichten (Naturalis historia XII, 60), werd vooral de witte, in de herfst geoogste wierook hoog aangeslagen. In vroeger tijden zag men vaak het vaderland van de volkeren die handel dreven in aromata tegelijkertijd aan voor het gebied waar deze produkten vandaan kwamen. Zo beweerden bijvoorbeeld de Feniciërs, die een deel van de wierook handel in het Middellandse-Zee-gebied in handen hadden, oorspronkelijk dat wierook uit Syrië  kwam (z. Euripides, Bacchae 144), om zo het werkelijke land van herkomst geheim te houden. 

Op dezelfde manier gingen de Zuidarabieren te werk door de uit Indië  geïmporteerde aromata zoals kassie en kaneel uit te geven voor produkten van hun eigen land en zich zo te verzekeren van het monopolie over deze waren, die slechts in de doorvoerhandel Zuid-Arabië passeerden. De eerste schrijver die het juiste land van herkomst van de wierook noemt is Herodotus (111, 107) in de vijfde eeuw v. Chr. Volgens hem komt wierook nergens anders voor dan in Arabië, hetzuidelijkste land van de aarde. Theophrastus die, gebruikt makend van de wetenschappelijke observaties tijdens de veldtocht van Alexander de Grote, ons een geschiedenis van de planten heeft geleverd, schrijft (Historia plantarum IX, 4, 2) dat wierook in de buurt van Saba, Adramyta, Kitibaina en Mamali voorkomt. De wierookbomen zouden deels wild groeien op een gebergte, deels op afzonderlijke landerijen worden aangeplant aan de voet van dit gebergte, waarmee hij waarschijnlijk het bergland Dhofar (Zufar) bedoelt. Verder vertelt hij dat het gehele bergland de Sabeeërs toebehoorde.

Volgens Eratosthenes in de derde eeuw v. Chr. (bij Strabo, Geographica XVI, 4, 4) komt wierook uit Qataban en myrrhe uit Hadramaut; klaarblijkelijk heeft hij hier de produkten verwisseld, aangezien de wierookboom in Hadramaut voorkomt en de beste myrrhe in het vroegere Qatabaanse gebied.·Strabo (Geographica XVI, 4, 25) deelt Arabia Felix in in vijf rijken, waarvan het laatste het wierookland is, en volgens hem zou de beste wierook dicht bij Perzië groeien; ook deze notitie zou goed op het in het oosten gelegen bergland Dhofär kunnen slaan.

Volgens Plinius (Nat. hist. XII, 51) komt er nergens wierook  voor buiten Arabië, en zelfs daar niet overal; volgens hem ligt het wierookgebied op acht dagreizen van Sabota, de hoofdstad van de Atramitae. Het belangrijkste wierookgebied is ook nu nog het bergland Dhofar, met zijn nevelrijke klimaat, waar de wierookboom gecultiveerd wordt in de Qara-bergen, die door de moessonregens bereikt worden.

Gezien de huidige verspreiding van de wierookboom kan de antieke regio turifera in Zuid-Arabië niet tot buiten de omgeving van Habban in het westen en de oude Mahra-stad Hasik aan de rand van het Dhofárgebergte in het oosten hebben gereikt.

Als we ons nu afvragen wat de Oudzuidarabische inscripties ons over de wierookteelt, de winning van hars en de handel in aromata te vertellen hebben, dan is de informatie die wij op dit moment uit hen kunnen halen uiterst mager.Ook hiervoor zijn we in de eerste plaats aangewezen op de inlichtingen die de klassieke auteurs ons bieden.

De oudste mededelingen over de wierookwinning zijn te vinden bij Theophrastus (Hist. plant. IX, I, 6). Hij vertelt dat men in de hondsdagen, d.w.z. in het heetste jaargetijde inkepingen moet maken in de wierookbomen. Theophrastus beroept zich (Hist. plant. IX, 4, 4) op zeelieden uit Heroönpolis als getuigen die de bomen gezien zouden hebben in de tijd dat de wierook verzameld wordt. Aangezien niemand de plantages bewaakte konden de zeelieden een grote hoeveelheid op de schepen laden en wegvaren.

Plinius (Nat. hist. XII, 54) voegt aan de mededelingen van Theophrastus nog toe, dat er niet meer dan 3000 families waren die door erfopvolging aanspraak konden maken op het recht om wierook te oogsten, en dat die families daarom heilig werden genoemd; wanneer zij inkepingen in de bomen moesten maken mochten zij zich noch door het samenzijn met vrouwen, noch door begrafenissen verontreinigen. Sommigen beweren - zo bericht Plinius verder - dat de wierook in de bossen van de Zuidarabische volkeren gemeenschappelijk was, anderen dat het recht daarop jaarlijks bij toerbeurt opnieuw verdeeld werd.

Toen de wierookhandel nog niet zo levendig was zamelde men de wierook maar één keer per jaar in, maar door de grote vraag werd een tweede oogst noodzakelijk (Plinius, Nat. hist. XII, 58). In de periplus maris Erythraei (par. 29) 10 wordt bericht dat de wierook werd ingezameld door slaven van de koning en door veroordeelden die speciaal om dit werk te doen gedeporteerd waren; de reden hiervoor was dat de wierookgebieden zeer ongezond zouden zijn -zelfs wie langs de kust vaart zou er nadeel van ondervinden -, en dat wie daar werken moest er naar het heette bijna altijd stierf. Dit soort legendes, die werden gepropageerd om mensen af te schrikken van de weg naar het wierookland, zijn er misschien ook schuldig aan dat de inheemse naam Hadramt buiten het land zelf al vrij vroeg verbasterd werd tot Hadramaut, wat men met "plaats des doods" vertalen kan.

De wierook die bij de oogst op uitgespreide palmmatten wordt opgevangen is - zo schrijft Theophrastus (His. plant. IX, 4, 4) - doorzichtig en helder, maar wat wordt opgeraapt van de bodem is van mindere kwaliteit, evenals wat van de bomen wordt afgekrabd, omdat dit door stukken schors verontreinigd is. De wierook die geoogst wordt van jonge bomen is volgens Plinius (Nat.hist. XII, 60) witter, maar die van oudere welriekender. Uitvoerige informatie over de verschillende soorten wierook is te vinden in het farmacognostische werk van Dioskurides uit het midden van de eerste eeuw na Christus. 

Deze soorten komen gedeeltelijk met hun Griekse namen ook bij Plinius (Nat. hist.~II, 62) voor. De eerste plaats neemt de mannelijke wierook in: hij is vannature rond, niet gedeeld, wit, bij breuk van binnen vettig en gemakkelijk aante steken bij het wierook branden (Dioskurides, Materia medica I, 68, I). De druppelvormig afhangende wierook heette volgens velen masculum vanwege de gelijkenis in vorm met teelballen. De meest geliefde soort was volgens Plinius (Nat. hist. XII, 61) de borstvormige wierook, die ontstaat wanneer zich aan een hangende traan een volgende hecht; als men de wierook niet te snelweghaalt, maar hem genoeg tijd geeft om zich te vormen, kan zo'n bouwsel de hele hand vullen. 

Wierook werd echter ook kuntsmatig rond gemaakt; daartoe moest men hem in rechthoekige stukken snijden en die dan in aardewerken potten zo lang heen en weer laten rollen tot ze een ronde vorm hadden aangenomen (Dioskurides, Materia medica I, 68, I). De stukjes die bij het schudden en rollen van de wierook werden afgeslagen om hem kunstmatig een korrelvorm te geven en het daardoor gevormde poeder werden manna genoemd (Plinius, Nat. hist. XII, 62). Ook dit werd bij offers gebruikt. Ook de schors van de wierookboorn kwam in de handel; men vond hem volgens Dioskurides (Materia medica I, 68, 5) het beste als hij dicht, vet en geurend, fris en glad en daarbij niet vezelig of vellig was. Men gebruikte hem farmaceutisch en hij werd, omdat hij ook een welriekende geur verspreidt, net als wierook gebrand. Ook het winnen van wierookroet wordt door Dioskurides (Materia medica I, 68, 7) uitvoerig beschreven.

De omstandigheid dat wierook in andere landen, waar men hem juist zo zeer begeerde, niet kon worden geproduceerd, leidde tot de ontwikkeling van een drukke en ver-reikende handel, die weer tot een politiek van expansie van de Oudzuidarabische rijken naar het noorden toe, langs de zogenaamde wierookroute, en tot een aanhoudende onderlinge rivaliteit over de beheersing van de handelswegen leidde. De beroemde wierookroute, liep voor het grootstedeel parallel met de Rode Zee naar het noorden. Daarbij hield zij rekening met de klimatologische en topografische omstandigheden, en vermeed zij zowel het hoogland als de ongezonde kustvlakte. Vanaf Dhofar, waar de wierook vandaan kwam, baande er zich een weg over land naar Wadi Hadramaut;  daarnaast kon men over zee langs de kust naar haven Qana reizen, en vandaar over land via Maifa'a en de hoogvlakte Gol naar Sabwa gaan. In de hoofdstad van Hadramaut waar de verschillende wegen bij elkaar kwamen, begon de eigenlijke wierookroute die daarna zo verliep, dat zij al naar gelang de macht van de afzonderlijke Oudzuidarabische rijken ook langs hun hoofdsteden voerde, zoals Timna' in Qataban en Marib in Saba. 

Van Marib leidde de ene weg langs een reeks van drinkplaatsen aan de oostelijke rand van het gebergte, vervolgens in noordelijke en dan in noordwestelijke richting naar het volgende grotere doel, Nagran. Als men voor een dagreis ongeveer dertig kilometer rekent, had men negen dagen nodig om op deze noord-oostelijke route van Marib naar Nagran te reizen; dit is hetzelfde aantal dagen als de Romeinse veldheer Aelius Gallus volgens Strabo (Geogra- phica XVI, 4, 24) op de terugweg van zijn expeditie voor het zelfde stuk nodig had.

Een andere route voerde van Marib in noordwestelijke richting naar de Mineese metropool Qarnawu in de Gauf, en vandaar verder naar de oase van Nagran. Een door de beide leiders van de Mineese commune in Dedan in de eerste helft van de vierde eeuw v. Chr. aan de stadsmuur van Baraqis, hetantieke Yatull, bevestigde bouwinscriptie werpt licht op het conflict tussen Saba en Ma in over de beheersing van de wierookroute.

In deze tekst danken de stichters de Mineese goden, dat die henzelf en hun bezittingen gered hebben van de overvallen die Saba en Haulan tegen hen, hun waren en hun kamelen op de karavaanroute tussen Ma in en Nagran ondernomen hadden, dat wil zeggen, op dezelfde route als waarover zojuist gesproken is. Voordat Hadramaut werd ingelijfd door het Sabees-Himjaritsche rijk, aan het einde van de derde eeuw na Chr., trokken er ook karavanen van Hadramaut -deleverancier van de wierook- direkt naar Nagran, via het ver in de woestijn vooruitgeschoven station al-Abr. Vanuit Nagran voerde een aftakking door de Wadi Dawasir, al-Aflag en de Yamarna naar Gerrha en de Perzische Golf en verder naar Mesopotamie.

Bij Ibn al-Mugawir, in de 13e eeuw (Ta'rih al-mustabsir, ed. O. Lofgren, 214), wordt de instelling van de toendertijd niet meer gebruikte route van Nagran naar de Satt al-Arab toegeschreven aan koningen van voor de Islam. De belangrijkste 'tak van de karavaanweg volgde vanuit Nagran over Tumal en Qarn al-Manazil het later, sinds de veldtocht van Abraha, olifantenroute genoemde trajekt op een niet altijd met zekerheid vast te stellen route naar Yatrib, het islamitische Medina.

Of in de oudheid ook Mekka werd aangedaan valt -ondanks de wijdverbreide mening dat dit het geval was - te betwijfelen, aangezien dit een omweg zou hebben betekend. Ten noorden van Yatrib liep de wierookroute verder over Dedan, het huidige al- 'Ula in de Higaz, waar de Mineeërs hun noordelijkste kolonie bezaten, tot in het kerngebied van de Nabateeërs rond Petra. Van hier voerde een aftakking langs de Jordaan naar Damaskus en naar de Fenicische kust; de hoofdweg liep echter verder richting middellandse Zee naar Ghazza (Gaza), de stapelplaats voor Arabische handelswaar. 

Uit de Zenon-papyri blijkt dat er in Ghazza een beambte was, en die als functie waarschijnlijk de controle op de invoer van wierook naar Egypte en het opzicht over het aromata-monopolie had. In Ghazza aangekomen had men - zoals Plinius (Nat. hist. XII, 64) ons vertelt - sinds het verlaten van de Qatabaanse hoofdstad Thomna 65 kameelstations gepasseerd en bij elkaar een afstand 2.437.500 passus afgelegd.

Volgens moderne berekeningen was de wierookroute tussen Sabwa en Ghazza ongeveer 2.750 kilometer lang, waarvoor men dan tussen de 69 en 88 dagen nodig moet hebben gehad. Als men daarbij de route overland tussen Dhofar en Sabwa optelt, levert dat ongeveer 3.400 kilometer op, die men in een tijdspanne van minstens 85 en hoogstens 118 dagen aflegde. 

Beweringen - zoals ze bij tijd en wijlen nog steeds worden gedaan -dat er al vanaf de vroegste tijd via de wierookroute in Arabië handel werd gedreven vallen in deze vorm nauwelijks vol te houden. Een regelmatig karavaanverkeer op deze route, die door grote stukken woestijn voert, is namelijk zonder dromedarissen als lastdieren ondenkbaar; de effectieve domesticatie van deze kameelachtige heeft echter waarschijnlijk niet voor de late bronstijd, d.w.z. het midden van het tweede millenium v. Chr. plaats gehad.

maandag 13 juni 2011

De energie van Wierook (5)

Wat we denken en voelen, beïnvloedt de atmosfeer van de ceremoniële ruimte, waar we ons bevinden; zelfs nadat we die ruimte allang hebben verlaten. Hoe vaker diezelfde gevoelens zich in zo'n ruimte ontladen, des te langer zullen deze blijven hangen. Dit kunnen we heel duidelijk merken in kerkgebouwen, die al sinds eeuwen worden gebruikt. Deze ruimtes lijken energetisch zo sterk van gevoelens en gedachten opgeladen te zijn, dat we de wijdingsvolle atmosfeer zelfs dan nog kunnen proeven, wanneer daar al sinds dagen geen dienst meer werd uitgevoerd.

Vanuit deze optiek wordt de energie dus niet alleen door ons in en om deze gebouwen uitgestraald, zij straalt ze ook weer op ons uit, zelfs wanneer wij ons niet speciaal daarvoor openstellen. Dit is heel belangrijk omdat magische rituelen alleen kunnen werken, indien er een wisselwerking tussen geest (de aanwezige persoon) en materie (het gebouw of voorwerp) bestaat. Gebouwen verbinden zich dus met energievelden, die zich in hun omgeving bevinden. Men zegt wel, dat oude gebouwen "geschiedenis uitstralen".

Het idee hierover is, dat door mensen geschapen energievormen groeien, naarmate deze vaker dezelfde energetische voeding krijgen.

Een processie met wierook in een rituele ruimte of tempel, heeft niet alleen tot doel om de Tempel binnen te treden en te verlaten, maar ook om met de wieroker de beweging in de Tempelruimte in gang te zetten. Het rituaal wordt in beweging gezet door de wieroker, die buiten de tempel deur begint. In mystieke ordes wordt dit vaak " het westen" genoemd.

"Het Westen" wordt gezien als de wereld buiten de Tempel; men wordt ontdaan van de oneffenheden van de buitenwereld, men gaat de weg naar de geestelijke kant van het aardse niveau. De gang van de spiraalbeweging gaat rechtsom.

Een rituaal begint op het moment dat men zich ceremonieel gaan kleden en van dat punt af zijn de gedachten alleen bij het werk dat gaat volgen. De Wieroker heeft hierbij de belangrijke taak te vervullen tijdens een rondgang door de hele Tempel om met een "vurige energiestroom" de Tempel te kunnen gaan bouwen en de daar verblijvende positieve gevoelens en krachten te verzamelen en in de wereld van "het Westen" weer uit te dragen.

De Wieroker loopt meestal voor op in een processie en geeft het ritme van het de processie aan. Het ritme zou te vergelijken zijn met het regulair sinusritme van de hartslag. De processie zou een nabootsing kunnen zijn van dit hartritme.

De purificatie door bewieroking tijdens de processie vormt een afwerende beschermende muur rondom de ruimte waarin gewerkt zal worden door middel van de uitgestraalde energie. De Wieroker moet steeds voor ogen houden, wat hij wil bewerken met zijn handeling. Ook de ontvangende persoon moet zich daarop instellen.

De persoon die een bepaalde functie vervult in een ritueel staat daar niet als de persoon, het ego, maar als een functionaris die een specifieke functie vervult, als een kanaal die een speciale geestelijke boodschap moet doorgeven. Door de bewieroking wordt de functie gezuiverd, schoongemaakt om belevendigd, of geactiveerd te worden.

De houding die een persoon aanneemt is niet een uiting van eerbied voor wat gebeuren gaat maar om jezelf in harmonie te brengen. Dit wordt gedaan door beide handen voor de borst, de plaats waar het hart zit, te vouwen.

De reinigingshandeling wordt uitgevoerd met de middelen die daarvoor nodig zijn. De ruimte verandert, overeenkomstig het doel van de handeling met het vuur der reiniging, symbolisch voorgesteld door de Wierook, dat alle onzuiverheid verbrandt en de ruimte steeds helderder wordt. Tot slot volgt dan het opladen en vullen van de ruimte met nieuwe energie.

Het oorspronkelijk gebruik van Wierook (4)

Oorspronkelijk werd Wierook gebruikt alleen als reinigings- en heiligingsceremonie. Later werd het als eerbetoon beschouwd. Volgens de geestelijke invalshoek is Wierook vooral bedoeld voor het zuiveren van het geestelijk lichaam.

In ceremoniën zijn de gebruikelijke belangrijkste bestanddelen van het reukwerk Benzoëhars en Olibanum. De zuiverende functie wordt daarbij uitgevoerd door het Benzoëhars. De Olibanum wordt toegevoegd om een atmosfeer van toewijding en rust te creëren. Verder dient dit reukwerk rozenolie te bevatten, waarvan verondersteld wordt, dat die invloed heeft op het liefdes aspect dat het hart uitstraalt.

In het huiselijk gebruik werd wierook minder vaak aangewend. Bekend is de inzegening van nieuwe gebouwen en voorwerpen, maar dit werd meestal door de dienstdoende priester uitgevoerd. De bewieroking is hier ook een sacraal gebeuren. Het gaat om een oeroud magisch zuiverings- of reinigingsritueel. Geen reiniging van vuil in materiële zin, maar een reiniging van de emoties te vergelijken met fijn-stoffelijk afval.

Deze handeling werd door de huisheer op de 6e januari van elk jaar herhaald in Noord Europa, waarbij hij door het huis en de stallen liep met een Wierookvat om de boze wintergeesten te verdrijven, De 6e januari is twaalf dagen na de geboorte van het Licht, welke terugkeert uit zijn dieptepunt. Deze terugkeer van het Licht wordt ook herdacht in het het winter Sint Jans feest. Deze twaalf dagen, na de geboorte van het nieuwe Licht op 24 december, zouden symbolisch, in een kleine cyclus, kunnen staan voor de twaalf tekens van de Dierenriem.

De bewieroking is in dit opzicht in een niet materialistisch wereldbeeld verankerd. Het komt uit een algemeen oeroud weten, dat alles energie is. Deze energie trilt met verschillende snelheden. De langzaamste trillingen kunnen we zien en betasten. Wij noemen dat materie. De snellere trillingen bestaan voor ons in een niet zichtbare wereld. Niet alleen dat, wat we in de wereld van de langzame trilling doen, toont resultaat.

De betekenis van Wierook tijdens Ceremonieën (3)

Het branden van wierook of wieroken heeft tot doel de ruimte waarin men ritueel werk wil doen af te bakenen en te zuiveren. In ritueel werk richten men zich op het werk dat komen gaat en streven de deelnemers er naar om alle onrustige gedachten buiten de rituele ruimte of te Tempel te houden.

Afbakenen is bakens of palen zetten, om zo de ruimte te bepalen. Het bewieroken van de deelnemers aan het rituaal heeft ten doel hen voor te bereiden op het werk; niet om hen te eren, maar om de functie die zij moeten uitdragen te activeren. Men kan tijdens het bewieroken een aantal slagen of bewegingen maken met het wierookvat.

De Wieroker kan in ritueel een rol of functie bekleden, waarvan een bijzondere verlevendiging uitgaat, die nodig is voor het werk in de rituele ruimte of Tempel. Het is zijn taak om aks het ware alle deelnemers van het rituaal aan elkaar te verbinden met het Altaar.

Het mooiste is als dit soepel gebeurt, en wieroker als een bewegende spiraal van Wierook dat door de Tempel cirkelt. Met de spiraalvormige beweging wordt de energie van 'boven' en 'beneden' aaneengeschakeld. Dit geschiedt met behulp van het element 'vuur'. Het verlevendigen door vuur is nodig om tot een functioneel geheel te komen, een mystieke eenheid van het grote mysterie.

De Wieroker is meestal de Officier, die als werktuig het vuur heeft. Door het wieroken wordt gedacht dat de eigenschap vuur (dit is de oerenergie van de handelingen, van de bewegingen en van de gedachten') in de mens geactiveerd wordt.

De Wieroker legt het verband met iedereen bij de wieroking. Bij het zegenen van de Wierook, wat het best kan geschieden wanneer de Wierook op het kooltje tot smelten wordt gebracht, wordt symbolisch de geestelijke kracht toegevoegd aan de zuiverende eigenschap van het vuur om deze heilig of heel te maken; Deze nu gewijde eigenschappen stijgen op met het vervluchtigen van de Wierook.

Het kooltje, dat het element vuur in stand houdt, wordt geactiveerd door de wieroker, die de bron van het in beweging zetten is. De Wierook wordt door het vuur van het kooltje getransformeerd; de gedaante of vorm van de Wierook, de buitenkant, de stoffelijke kant verandert in een vloeibare toestand; de essentie wordt getransmuteerd.

Dit is het omzetten van een chemisch element naar een ander element door een kernreactie; de soort wordt veranderd, de kern verandert. Dan volgt het trans-substantiëren. Substantie is het bestaan, het wezen. Trans- substantiëren is het brengen over het wezen heen, naar een geestelijk niveau. Trans betekent "aan de andere zijde". De Wierook wordt nu damp.

Dit zijn de drie aggregatie toestanden uit de natuurkunde. De vierde aggregatie toestand ontstaat door sublimatie. Sublimeren is verhogen, verheffen, vervluchtigen, het is het overgaan van een vaste stof in de gasvormige fase, hetgeen wij kunnen waarnemen als de geur, die onze gevoelens beïnvloedt. De Wieroking laat het chemische proces zien van transformeren, transmuteren, naar trans-substantiëren, tot sublimeren.

Het wieroken is absoluut niet specifiek voor de christelijke godsdienst. 1000 v.c. gebruikten de Joden en de Romeinen het al voor hun tempeldiensten. Omstreeks 400 n.c. werd in de zondagsliturgie in Jeruzalem reukwerk gebruikt, zodat de hele Verrijzenisbasiliek vol van welriekende geur was. Pas later kreeg reukwerk ook een religieuze betekenis. Terwijl in Rome alleen de Paus en het Evangelieboek met Wierook werden binnengehaald, werd in de Frankische ritus meteen de bewieroking van het altaar tijdens de voormis en tijdens de offermis ingevoerd.

De Functie van Wierook (2)

Van Wierook werd gedacht, dat het zuivert en geneest in zowel stoffelijke als geestelijke zin. In oude tijden bestond de regel, dat alleen diegene die met de Allerhoogste mocht communiceren, rein van lichaam en geest was. Daarom reinigde de gelovige en de priester in het bijzonder zijn lichaam voor het gebed met Mirre en zijn geest met Wierook.

De gaven Wierook, Mirre en goud bij de geboorte van Jezus staan voor het goddelijke principe. Alleen koningen en priesters, die beiden met de Allerhoogste in verbinding stonden mochten in de oudheid Wierook, Mirre en goud bezitten.

Wierook wordt over de gehele wereld in religieuze ritualen gebruikt o.a. bij de Indiërs, de Indianen, de Boeddhisten, de Maori's en bij de Afrikanen; de Wierook van Egypte werd met karavanen over het gehele vaste land van Europa en Azië verspreid. De Egyptenaren, Perzen, Babyloniërs, Grieken, Romeinen en Hebreeën zagen een belangrijke functie in het gebruik van Wierook. Het 'Egyptische dodenboek" noemt Wierook: "het op de aarde gevallen zweet der goden". De exacte samenstelling van de Wierook die de egyptenaren "kyphé" noemden, was zeer geheim en tot op heden is deze onbekend gebleven.

Zeer belangrijk was het gebruik van Wierook bij de dodenritus, om de doden een gevaarloze overgang in het leven na dit leven mogelijk te maken. Men geloofde, dat de ziel (Ka) van de dode door de rook naar de hemel werd gedragen. Reukwerk gold bij de Hebreeën als heilig. Normale sterfelijke mensen mochten het dan niet bereiden noch
gebruiken. De Hebreeër offerde reukwerk niet alleen in de vorm van Wierook op het reukofferaltaar, maar legde het bovendien op andere religieuze offergaven, die daardoor noch heiliger werden. (Leviticus 2:1415).

In het dagelijks leven werd Wierook echter ook gebruikt. Het werd aangewend:
-om ziekmakende insecten, zoals vliegen, te verdrijven,
-bij zweren en huidwonden, om deze beter te laten ruiken, of beter gezegd om de kwalijke geur te onderdrukken en sneller te laten genezen, zoals de bekende Griekse geneesheer Hippocrates had uitgevonden;
-als kleefpleister sinds 2630 v.c. in India en bij de Egyptenaren om wondranden samen te houden. Tevens werd het gebruikt tegen maag- en darmklachten en bij botbreuken, reuma, spierkrampen en behandeling van hersengezwellen.
-als algemeen reukmiddel ter luchtverfrissing,
-na de bevalling om het huis te reinigen en ziekte van moeder en kind te voorkomen.


Er bestond bijna geen gebied, waar Wierook geen toepassing vond. In het verleden had Wierook als medicament de volgende kwaliteiten: benzocaïne (de farmaceutische naam is ethyl-para-aminobenzoaat) heeft een fungistatische (Whitfields crème) en antibacteriële werking. Benzoëzuur is een kleurloze vloeistof met een smeltpunt van rond 122,4°C. Evenals de zouten ervan worden deze toegepast in de farmaceutische industrie en als conserveermiddel.

Tegenwoordig worden de gomharsen gebruikt als bind- en kleefmiddel in modern wondbedekkingsmateriaal en als glansmiddel voor medicamenten.

Er wordt wel gezegd, dat in geestelijke zin Wierook de functie heeft van het in evenwicht met elkaar brengen van de gevoelens; dat zou een geestelijke vorm van genezen kunnen betekenen.

Geurstoffen kunnen ons met onze diepste emotionele gevoelens verbinden; de reukzin kan de zetel van het emotioneel deel in de hersenen beïnvloeden.

Onze reukreceptoren zijn net als de gezichts- en gehoorzintuigen afstandsreceptoren; zij heten ook chemo-receptoren, daar zij gevoelig zijn voor chemische stoffen. De zenuwvezels van de olfactoire- of reukcellen lopen via axonen rechtsreeks naar de grote hersenen.
Wierook kan daarbij behalve als eigen boodschapper ook als drager worden ingezet, bijvoorbeeld in parfums of aromaolie. Daarbij werken de Wierookstoffen sterk fixerend op de vluchtige stoffen uit andere producten, zodat deze eveneens langer blijven hangen.

Men denkt wel dat het feit, dat vele mensen beweren de geur van Wierook niet te kunnen verdragen, niet aan de geur zelf ligt, maar aan het feit, dat Wierook ons gevoelscentrum mogelijk langer beïnvloedt. dan iedere andere bekende geurstof. Deze lang aanhoudende stimulering zou dan voor de hedendaagse rationele mens bedreigend kunnen zijn en wordt door hem dan, volgens die aanname, als allergische reactie waargenomen of ervaren als hoofdpijn, misselijkheid of ademnood.

Wanneer de Wierook op het kooltje tot smelten wordt gebracht, vervluchtigt deze en verspreidt de geur. Deze geuren hebben een verschillende uitwerking, daarom moet Wierook goed en deskundig worden samengesteld. Het idee bestaat, dat er ook geuren zijn, die slechte of andere gevoelens aantrekken. Van Benzoë wordt gezegd, dat het een sterk zuiverende werking heeft. Olibanum zou de toewijding versterken en verdiepen.

Sterzoeker over Wierook (1)

Sterzoeker vroeg zich af: Wat is Wierook? Waar wordt het van gemaakt? Waarom wordt het gebruikt in rituelen? Wat doen wij bij het wieroken? Wat is de functie van Wierook? Wat is de betekenis van het wieroken tijdens de ceremonie? In deze blog-serie gaan we nader in op wat wierook zo al is en wat we er mee kunnen doen.

Wierook is welriekende rook. Wierook is afgeleid van het Gotische woord Weihs (wiiees) betekent heilig. Wihrouh is Oud hollands en betekent heilig. Wie-rook is heilige-rook. Wijden is zegenen. Wie-rook betekent dan heilige, gezegende rook of rook die iets moet wijden.

Wierook is een plantaardig uitscheidingsproduct dat op natuurlijke wijze of door het in ritsen van de stam uittreedt. Je kunt dit vergelijken met de manier waarop de grondstof voor rubber wordt gewonnen. Net als bij de rubberpalm ontstaat ook bij de wierook, of mastiek struik, een melkachtig vloeibaar gomhars dat bij contact met de zuurstof uit de lucht en voldoende zonnewarmte hard wordt. Daarbij verandert de kleur van wit in goudgeel. Deze harsklompjes, die algemeen als 'tranen' bekend staan worden dan afgesneden en verzameld.

De oogst van deze 'tranen' of harsklompjes vindt twee maal per jaar plaats; eenmaal in het voorjaar en eenmaal in de herfst. In Egypte werd slechts eenmaal jaarlijks geoogst en wel tijdens de hondsdagen/ (dat is de periode waarin de Hondster in de ochtend waarneembaar was; de warmste, droogste en ongezondste tijd van het jaar van half juli tot half augustus). De Wierookstruik werd daar met Sirius in verband gebracht, de woonplaats van de goden.

De hars (olibanum) komt van de wierookboom (Boswellia)

De basis van Wierook bestaat uit een aantal gomharsen. De voornaamste zijn Olibanum, dit is de wierookboom, een gomhars van enkele soorten van het geslacht Boswelia, verkregen door het melksap uit de verwonde stam aan de lucht te laten verharden. Mirre is een gomhars van bepaalde soorten van het geslacht Commiphora. Benzoëhars is afkomstig van de Indonesische of Aziatische benzoëboom.

Aan de gomharsen worden andere reukstoffen toegevoegd, o.a. sandelhout, hetgeen bijdraagt tot een specifieke geur. Sandelhout komt van de sandelboom (Santalum album), die voornamelijk in Indonesië groeit. De olie ervan wordt in de cosmetica gebruikt. Verder worden toegevoegd:lavendel, rozenolie of andere vluchtige oliën, gedroogde bloemen en kruiden. Er bestaat geen vast recept voor wierook.

Gommen is een verzamelnaam van in water oplosbare plantaardige afscheidingsproducten, meestal polymere suikers, een appreteermiddel, een kleefstof. De belangrijkste van de gommen is de Arabische gom, een gomsoort, die door aansnijden van de bast van verschillende soorten acacia gewonnen wordt en gebruikt wordt als kleefstof, als bindmiddel en als schutcolloïd (dit is een beschermende lijmlaag) in levensmiddelen en in de farmaceutische industrie.

Wat wij over het algemeen onder het begrip "wierook" verstaan, is een mengsel uit verschillende harssoorten, die vaak ook nog met andere plantendelen zoals bloesems en specerijen vermengd zijn. In een mengsel kunnen zich wel tot 200 verschillende chemische stoffen met elkaar verbinden. Toch blijft Wierook daarbij zijn karakteristieke geur behouden.

Wierook wordt o.a. toegepast voor het rituele en ook voor het niet rituele gebruik als geurende reukstof, in de gezondheidszorg,in bepaalde vochtwerende houtlakken en het werkt uitstekend tegen houtwormen. Wierook in zijn natuurlijke vorm bestaat voor 60-70% uit harsstoffen, 27-35% uit gummi en 5-7% uit etherische oliën. Men kan Wierook compleet oplossen in 90% geethanol, hetgeen in de parfumfabricage wordt toegepast.

Vergelijkbare Blogs

Related Posts with Thumbnails