Pagina's

zaterdag 14 juli 2012

Het Religieuze Belang van Wierook in de Oudheid (D)

Sterzoeker gaat verder over wierook. In een aantal blogjes besteden we aandacht  aan de geschiedenis en aan de handel in wierook in de oudheid. Dit is een uitgebreide vervolg op de eerdere blogs over wierook die reeds op Sterzoeker zijn verschenen. U kunt deze eerder blogjes ook vinden door in de kantlijn, in de onderwerpenlijst, op het label "wierook" te klikken. We gaan verder in op het religieuze belang van wierook in de oudheid.

Reeds in oude Egypte waren wierook en reukwaren van groot belang in de cultus. Net als myrrhe, die voor balseming nodig was, werd ook de wierook in ieder geval vanaf het Nieuwe Rijk meegebracht uit Punt, waarheen al sinds het Oude Rijk expedities werden uitgerust. Het is aannemelijk dat Punt niet alleen maar de Afrikaanse Rode-Zeekust ten zuiden van Suakin aanduidde, maar dat het een samenvattende term was voor het hele kustgebied ten westen en ten oosten van het zuidelijk deel van de Rode Zee en de Golf van Aden, en dat dus ook Zuid-Arabië hieronder kon vallen.

 Het gebruikelijke woord voor wierook in het Egyptisch, sntr, betekent in oorsprong "goddelijk-maker", en de welriekende geur die wierook verspreidt gold als een bijzonder teken waardoor de godheid zich openbaarde. De handel met Zuid-Arabië blijkt uit een Mineese inscriptie (M 338 = RES 3427) op de sarcofaag van een waarschijnlijk in het jaar 264 v . Chr. overleden handelaar, die aromata leverde aan de Egyptische tempels.

Nog onder Ptolemaios VIII Euergetes 11 (145-116) werden de ladingen wierook net als ten tijde van de farao's van de Rode-Zeekust over het gebergte naar Koptos aan de Nijl getransporteerd. Grafitti die langs deze route in de Wadi Harnmämät zijn gevonden (bv. RES 3571) bevestigen dat er ook Mineeërs deelnamen.

De vermelding van wierook op papyri en in huishoudboeken toont aan dat hij ook in de Ptolemeïsche tijd nog zeer geliefd was, zowel voor privé-gebruik als in de officiële cultus, want ook de grote Arsinoïtische tempel rekening (Berlin, Griech. Urkunden 11, 362) voert wierook op, klaarblijkelijk om als reukwerk te worden gebruikt.

In Mesopotamië schijnt wierook in de precieze botanische zin van het woord in de oudste tijd onbekend te zijn geweest, en ook later kan hij in de cultus geen rol van grote betekenis hebben gespeeld. Dit is geheel in overeenstemming met het ontstaan en de intensiteit van de handelsbetrekkingen met Zuid-Arabië. Een regelmatige verbinding tussen beide landen over zee schijnt er in de oudheid niet te zijn geweest en de handel over land hebben pas de Gerrheeërs op gang gebracht. Men moet daarom ook de opmerking bij Herodotus (I, 183) dat de Chaldeeërs op de feestdag van hun god Bel alleen al duizend talenten wierook op één enkel altaar in een tempel in Babylon verbrandden, met grote skepsis bezien, en zich afvragen of op zijn minst het ronde getal duizend niet een veelvoud te hoog is gegrepen.

In de hellenistische tijd schijnt de wierook ook in het Tweestromenland een wijdere verbreiding te hebben gevonden. Van de havenstad Diridotis aan de monding van de Euphraat zegt Arrianus (lndica 41, 6) dat kooplui daar wierook uit het buurland en alle andere welriekende aroma ta die Arabië voortbrengt bij elkaar brengen. Ook in de Openbaring van Johannes (18, 9-17), waar de kooplieden van de aarde klagen omdat het gevallen Babylon hun waren niet meer afneemt, wordt wierook (18, 13) genoemd.

Uit het Oude Testarnent zullen velen het begin van het zestigste hoofdstuk van de profeet Jesaja kennen, dat als schriftlezing in de liturgie van het Driekoningenfeest is opgenomen. Eén vers uit deze tekst over de bedevaart van de volkeren naar Jerusalem luidt: "Een menigte kamelen zal U overdekken, jonge kamelen van Midjan en Efa; uit Saba zullen zij allen komen: goud en wierook zullen zij aanbrengen en de roemrijke daden des Heren blijde verkondigen" (Jesaja 60:6; vertaling NBG).

Uit dit bijbelvers komen we direkt te weten dat het felbegeerde produkt met kameel karavanen naar Palestina werd gebracht. Als eerste vermelding van een karavaan op de wierookroute kan men het verhaal beschouwen van het bezoek van de legendarische Koningin van Sjeba aan koning Salomo (I Koningen 10: 1-13; 11 Kronieken 9: 1-12), een bericht waarvan de historische kern waarschijnlijk ligt in het aanknopen of uitbreiden van wederzijdse handelsbetrekkingen, vooral ook omdat er sprake is van grote hoeveelheden aromata.

Het zojuist geciteerde vers uit Jesaja is geenszins de enige plaats in het Oude Testament waar wierook uit het Zuidarabische rijk Saba wordt vermeld. Zo vraagt bijvoorbeeld de profeet Jeremia (6:20), in naam van de Heer, wat Hij dan met wierook uit Saba moet als het volk Zijn Wet veracht. Bij de Joden vormde wierook een wezenlijk bestanddeel van het reukwerk, dat uit gelijke delen van druipende hars (of storax), onyx, galbanum en zuivere ongemengde wierook bestond (Exodus 30: 34).

Wierook en reukwerk dienden voornamelijk als offer en er zijn in de cultusvoorschriften gedetailleerde aanwijzingen voor het gebruik van echte wierook. Het ziet er naar uit dat in elk geval in later tijd wierook niet meer buiten de Jahwe-cultus gebruikt of door privé-personen geofferd werd. De tempel, respectievelijk de heilige tent van de naar de woestijn periode terug- geprojecteerde cultus waren de enige plaatsen waar wierookdamp omhoog mocht stijgen (vgl. Jesus Sirach 24: 15). In de tempel werd in de voorraadkamers ook wierook opgeslagen (Nehemia 13: 5.9), waarover de Levieten waren aangesteld (I Kronieken 9:29).

De legitimiteit van offers en bewierokingen elders, zoals bijvoorbeeld in het heiligdom van de joodse militaire kolonie in Elefantine, werd door de priesterschap in Jerusalem betwijfeld. Toen Antiochus IV. Epiphanus de joodse cultus liet ontwijden voelde men het als een vergrijp dat er voor de deuren van de huizen en op de pleinen wierook werd geofferd (I Makkabeeën I: 55). Het was de Joden ook verboden om aan heidenen wierook te verkopen (Misjna, traktaat Aboda zara I, 5).

Het is aannemelijk dat wierook in het antieke Zuid-Arabië, het klassieke land van de aromata en het land van herkomst van de wierook, voor het eerst werd gebruikt, en als reukwerk in de officiële cultus en in privé-huizen bij de godenverering een grote rol speelde.

Het woord voor reukaltaar, mqtr (naast het zeldzame mfom) komt meermalen voor in Oudzuidarabische inscripties, en vooral in Mineese teksten worden regelmatig reukoffers (mt y, miyt) aan de god Wadd vermeld. Hierop wijzen ook de reliëfs waarop offerscènes voor reukaltaren zijn afgebeeld, evenals bronzen beeldjes van personen die wierook offeren (bv. YM 289).

De reukoffers werden gebracht op kubusvormige altaartjes met van boven een uitdieping en van onderen een basis van vier trapeziumvormige zijden of anders met vier korte poten, zoals ze in groten getale in Jemen zijn gevonden. Dit soort wierookbranders is ook in aanzienlijke hoeveelheden naar boven gekomen bij de blootlegging van graven. De zijden van deze reukaltaren zijn vaak met reliëfs met architectonische motiven of met lijntekeningen versierd, geregeld dragen zij ook de namen van aromatische harsen. Overigens heeft men hieronder nog steeds niet de algemene aanduiding voor wierook kunnen vinden.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten