Pagina's

zaterdag 14 juli 2012

De Prijs van Wierook in de Oudheid (C)

Na Alle hectiek, rondom de verwijdering van de Temple of Starlight op Wikipedia, wil Sterzoeker weer verder gaan over wierook. In een aantal blogjes besteden we aandacht  aan de geschiedenis en aan de handel in wierook in de oudheid. Dit is een uitgebreide vervolg op de eerdere blogs over wierook die reeds op Sterzoeker zijn verschenen. U kunt deze eerder blogjes ook vinden door in de kantlijn, in de onderwerpenlijst, op het label "wierook" te klikken. We gaan verder in op de handelsroute die de wierook volgde.

De welvaart van de Oudzuidarabische staten hing in de oudheid wezenlijk af van de intensive exploitatie van de bodem met behulp van uitgekiende irrigatiesystemen. Hier kwam pas in de tweede plaats de export van wierook en andere aromata als economische factor bij. Het waren evenwel de door deze handel behaalde onmetelijke winsten die tot de voorstelling van de legendarisch rijke en in overdadige weelde badende Sabeeërs (vgl. bv. Vergilius, Georgica, I, 57) in het verre gelukkige wierookland leidden.

Voor de Grieken en Romeinen gold het zuidelijke deel van het Arabische Schiereiland, waar niet zoals in hetnoorden slechts zand en stenen waren maar ook goud en wierook. De welvaart van dit gebied en de berichten dat van de bomen die daar groeiden myrrhe en andere kostbare drogerijen kwamen, brachten Alexander de Grote er toe plannen uit te werken om heel Arabië te veroveren (Arrianus, Anabasis VII, 19, 6), die echter door zijn vroegtijdige dood niet meer konden worden uitgevoerd.

Volgens Agatharchides (De mare Erythraeo, § 102) hadden de Sabeeërs het alleen maar te danken aan de afgelegenheid van hun rijk dat ze nog nooit tot rentmeesters van andermans bezit waren geworden. En toen de Romeinen in het jaar 25/24 v. Chr. met de overigens volledig mislukte veldtocht van Aelius Gallus tot in Zuid-Arabië doordrongen stoelde deze onderneming - zo schrijft Strabo (Geographica XVI, 4, 22) - zo niet op de wens welvarende vrienden te maken, dan toch wel op die welvarende vijanden te onderwerpen.

De oudste prijsopgave voor wierook vindt men in een Griekse inscriptie uit Delos uit de derde eeuw v. Chr. (IG XI, 2, nr. 287 A, 43); hieruit blijkt dat men voor een kwart mine wierook één drachme en vier obolen moest neertellen. Drie eeuwen later klaagt Plinius (Nat. hist. XII, 85) niet alleen dat de fabels over de zogenaamde grote moeilijkheden bij het winnen van de in Arabië groeiende aromata enkel en alleen verzonnen waren om daar een onredelijk hoge prijs voor te kunnen vragen, maar ook dat de prijs door de religieuze voorschriften waar men zich aan moest houden bij het verzamelen van de wierook omhoog werd gedreven (Nat. hist. XII, 54). Aan de tempel moest men een tiende deel afstaan en de koning ontving een tribuut (Nat. hist. XII, 63). Een bepaald deel werd aan de priesters en de schrijvers van de koning afgedragen en verder haalden ook nog de bewakers, begeleiders, poortwachters en dienaren hun winst uit de wierook karavanen (Nat. hist. XII, 64).

Voor water, voer en onderdak moest worden betaald, en men diende ook nog andere heffingen af te dragen, zodat men op de reis van 65 dagen naar de kust van de Middellandse Zee 688 denaren per kameel uit moest geven, waarbij de tol aan de grens van het Romeinse rijk nog niet eens was meegerekend. Hierdoor bedroeg de prijs van een pond wierook van de beste kwaliteit 6 denaren, die van de tweede soort 5 en die van mindere kwaliteit 3 denaren (Nat. hist. XII, 65).

Als we nu bijvoorbeeld denken aan de gelijkenis van de arbeiders in de wijngaard (Mattheus 20, 1-10), dan kostte één pond wierook van het eerste soort het weekloon van een arbeider. Als men het vergelijkt met getallen omtrent de kosten van het levensonderhoud in het Syrisch-Palestijnse gebied komt men zelfs op twee keer een weekloon.

Als men in aanmerking neemt dat volgens deze opgaven bij een kameellast van hoogstens 400 pond de kosten en heffingen tijdens het transport alleen al zo'n 2 denaren per pond bedroegen, dan lag de prijs die er voor de wierook gevraagd werd nog niet eens zó hoog. Een andere berekening van Plinius (Nat. hist. XII, 84) geeft ons een idee van de omvang van de handel. Hij berekent dat de specerijen die uit Arabië en via de over Arabië lopende tussenhandel geïmporteerd werden het Romeinse rijk per jaar ongeveer 100 miljoen sesterciën kostten. En men hoort bijna de zucht als hij hieraan toevoegt dat het de luxe-artikelen en de vrouwen zijn die de Romeinen zo duur te staan komen.

De stroom waren stortte zich evenwel niet alleen vanuit het zuiden over het noorden uit, er vond ook een levendige ruilhandel plaats van aromata tegen produkten van het kunstambacht. Dit blijkt uit hellenistische bronzen figuurtjes die bij opgravingen in Zuid-Arabië te voorschijn zijn gekomen en die geïmporteerd of misschien ook met geïmporteerde gietvormen vervaardigd ware.

Het blijkt ook uit de scherven van keramiek en glaswerk afkomstig uit het Middellandse Zeegebied, die men in de Jemenitische ruïnes aan kan treffen. Ook in Indië, waarheen ook nu nog het grootste deel van de wierookoogst wordt uitgevoerd, heeft men kunstvoorwerpen en imitaties daarvan gevonden. Moderne schattingen op de getallen bij Plinius leiden tot de conclusie dat de jaarlijkse productie aan wierook tussen de 2500 en 3000 ton moet hebben gelegen, en dat daarvan 1300 tot 1700 ton in 7000 tot 10.000 kameelladingen naar het Romeinse rijk werd geëxporteerd.

Het ziet er zelfs naar uit dat men later geen invoerrechten meer op wierook hief, aangezien deze niet meer voorkomt onder de aromata en specerijen in het Alexandrijnse toltarief dat onder Marcus Aurelius gecodificeerd werd 29. In de ateliers in Alexandrië waar de wierook werd gezuiverd werd hij zo zorgvuldig tegen diefstal beschermd dat de werknemers met gemerkte schorten en maskers of met nauwmazige netten over het hoofd moesten werken en naakt moesten vertrekken (Plinius, Nat. hist. XII, 59).

In het prijzen-edikt van Diocletianus (36, 56; ed. S. Lauffer, 197) uit het jaar 301 wordt als maximumprijs voor een pond wierook van de hoogste kwaliteit 100 denaren vastgesteld. De geldinflatie die ook na Diocletianus door bleef gaan blijkt uit een Egyptische papyrus uit het jaar 329 ;op de door de gilden uitgevaardigde prijslijst wordt als tegenwaarde voor een Romeins pond wierook twee talenten gerekend.

Het valt te begrijpen dat een hars zo kostbaar als wierook met goedkopere substanties vervalst werd. Dioskurides (Materia medica I, 68, 2) beweert zelfs dat alle wierook kunstmatig met dennenhars en gom vervalst werd. Men gaf onder de minderwaardige harsen vooral de voorkeur aan dennen- en jeneverbessenhars, omdat zij welriekend zijn en op wierook lijken. Uit de mededeling bij Plinius (Nat. hist. XII, 59) dat er in Alexandrië werkplaatsen waren waar wierook werd bereid, kan men opmaken dat er beroepsmatig vervalst werd.

De echtheid van de wierook kon echter worden getoetst door te kijken naar zijn witte kleur, kleverigheid, brosheid en lichte ontvlambaarheid en doordat hij eenvoudiger tot korrels kan worden gewreven (Plinius, Nat. hist. XII, 65). Uit een vergelijking bij de oudchristelijke schrijver Hippolytus in zijn Weerlegging van alle dwaalleren (Refutatio omnium haeresum V, 21, 3) kan men opmaken dat er mensen waren met een bijzonder hoogontwikkeld onderscheidingsvermogen voor geuren die in staat waren uit de geur van een reukwerk zijn samenstelling op te maken, en dus ook vervalsingen konden ontmaskeren.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten