Het Egyptische Dodenboek, juister bekend als Het Boek van het Naar Voren Treden bij Dag, is een verzameling van oude religieuze geschriften uit Egypte, die bedoeld waren als gids voor het leven na de dood. Het Egyptische Dodenboek werd meegegeven aan de overledene in het graf. Het bestaat uit een verzameling van bijna 200 spreuken, die de wederopstanding van de overledene moeten garanderen. Daarvoor moet de overledene iedere dag weer een gevaarlijke reis afleggen door de Onderwereld, geleid en beschermd door deze spreuken.
De lange, vaak prachtig geïllustreerde dodenboeken waren het werk van schrijvers. De mooiste dodenboeken werden voor de rijkste personen gemaakt en prachtig geïllustreerd, vaak in kleur. De tekst werd door een schrijver gemaakt die plaats openliet voor de kunstenaar die de illustraties aanbracht. Alle papyrusrollen waren echter niet allemaal even fraai, soms werden oude rollen zelfs opnieuw gebruikt.
Sommige rollen waren niet langer dan een meter, de langste zijn tot veertig meter lang en meestal tussen 25 en 35 centimeter breed. Soms werd er van twee rollen één gemaakt werd uit twee rollen van verschillende breedte en gemaakt door verschillende schrijvers. En soms was de naam van de overledene nog niet ingevuld, of werd die weggeschrapt als men de rol opnieuw wou gebruiken - of als de dode zijn rekening niet kon betalen. Want zoals vandaag vormden ook in het Oude Egypte het begraven van de doden en het maken van dodenboeken een bloeiende handel.
Vele papyrussen, zoals die van Ani, zijn beroemd om hun prachtige illustraties, andere zijn veel soberder. Geen twee dodenboeken zijn identiek. De magische spreuken die ze bevatten werden vaak voorzien van imaginaire landschappen van de onderwereld, van de goden en demonen die de overledene kon tegenkomen in het hiernamaals. Want het leven na de dood was voor de Egyptenaar zo mogelijk nog gevaarlijker dan het gewone leven. De spreuken moesten hen erbij beschermen. Ook het dode lichaam zelf, moest beschermd worden, zoals in deze spreuk: "Heil aan u, mijn vader Osiris, je zal je lichaam bezitten, je zal niet verwelken, je zal niet wormstekelig worden, je zal niet uitrekken, je zal niet stinken, je zal niet rotten".
Doorgaans werden de spreuken op een strook papyrus geschreven, die werd meegegeven in het graf, opgerold en opgeborgen in een koker of zelfs om het lichaam van de dode heen gewikkeld. Meestal bevatten individuele Dodenboeken alleen een selectie uit het complete corpus van bijna 200 spreuken. Vaak zijn ze geïllustreerd, al dan niet in kleur. Een van de beroemdste is die van Ani, nu in het British Museum.
Ani, een aanzienlijke schrijver van de tempel, koos uit ongeveer 200 beschikbare gebeden, hymnen, bezweringsformules en rituele teksten de 62 die hem en zijn vrouw Tutu het meest aanspraken en de portretten van het paar werden tussen de gedetailleerd vervaardigde hiëroglyfische vignetten geschilderd. Deze aan de persoon aangepaste boekrol, die met hen zou worden begraven, moest in het leven na de dood een weg ontsluiten. Als ze erin slaagden de beproevingen waaraan ze daar werden blootgesteld te doorstaan, verwachtten ze tenslotte met de goden van het rijke Egyptische pantheon te feesten en zich met hen te onderhouden.
Voor de minder bedeelden werden dergelijke papyri vaak op voorraad vervaardigd, waarbij de naam van de betrokkene open werd gelaten voor een toekomstige invulling. De meer gefortuneerden lieten ze apart op bestelling vervaardigen.
Het Dodenboek staat aan het einde van een ontwikkelingsgang, die met de Piramideteksten begint. Deze worden, zoals de naam al aangeeft, aangetroffen op de wanden van de latere piramiden van het Oude Rijk, te beginnen met farao Unas (5de dynastie, ca. 24752345 voor Christus).
Deze geschreven teksten zijn dan al een product van eeuwenlange mondelinge overlevering en gelden als de oudst bewaarde samenhangende religieuze teksten ter wereld. Het feit dat ze vrijwel uitsluitend in koninklijke piramiden worden aangetroffen, wijst er al op dat ze exclusief in dienst stonden van het voortbestaan van de farao in het hiernamaals en niet bestemd waren voor gewone stervelingen.
Min of meer voortgekomen uit de Piramideteksten zijn de Sarcofaagteksten die, zoals alweer de naam aangeeft, voorkomen op de binnenzijden van privésarcofagen uit de Eerste Tussentijd en het Middenrijk (ca. 21601781 voor Christus). Opmerkelijk is dat deze teksten zo als het ware gedemocratiseerd zijn: nu zijn ze ook bedoeld voor gewone (zij het bemiddelde) bevolkingsgroepen, net zoals het Dodenboek later trouwens. Er is verwantschap met de Piramideteksten, maar een aantal spreuken hebben deze Sarcofaagteksten ook gemeen met het Dodenboek. Dit laatste is in gebruik gebleven vanaf het Nieuwe Rijk (ca. 15501075 voor Christus) tot ver na Christus, in de Romeinse tijd.
Naast de drie genoemde teksten zijn er ook teksten die in de graven van farao’s uit het Nieuwe Rijk en later worden aangetroffen, zoals bijvoorbeeld het Poortenboek. Een aantal Dodenboekpapyri is in opgerolde vorm gevonden in de holle rug van een mummievormig beeldje van de dodengodcombinatie PtahSokarisOsiris.
Deze god speelt een belangrijke rol bij de herrijzenis van de dode en heeft daarom soms ook een zogenaamde "korenmummie" in het grote voetstuk. Dit is geen echte mummie, maar een van klei met graankorrels erin gemaakte mummievormige Osirisfiguur. Op deze manier kan de kiemkracht van het graan eveneens gebruikt worden voor de herrijzenis van de dode
De al eerder genoemde Ani bezat dus een Dodenboek met maar liefst 62 spreuken. Een ander belangrijk thema in deze keuze van spreuken is de vereenzelviging van de dode met een godheid, zodat hij in alle eigenschappen van de betreffende godheid kan delen. In deze papyrus zijn dat Osiris, Horus en de zonnegod Re. De cyclus van de zon, overdag varend langs de de hemel en ’s nachts in de Onderwereld, wordt precies zo door de dode nagevolgd. Net zoals de zonnegod moet de dode dat iedere dag ook weer doen. Van de illustraties staat een aantal in verband met het mondopeningsritueel en de begrippen ‘Ka’ en ‘Ba’.
Een ander belangrijk thema in deze keuze van spreuken is de vereenzelviging van de dode met een godheid, zodat hij in alle eigenschappen van de betreffende godheid kan delen. In deze papyrus zijn dat Osiris, Horus en de zonnegod Re. De cyclus van de zon, overdag varend langs de de hemel en ’s nachts in de Onderwereld, wordt precies zo door de dode nagevolgd. Net zoals de zonnegod moet de dode dat iedere dag ook weer doen. Van de illustraties in het Dodenboek, staat een aantal in verband met het mondopeningsritueel en de begrippen ‘Ka’ en ‘Ba’.
De Papyrus van Ani van werd in 1888 ontdekt door dr. E.A. Wallis Budge, die hem verwierf voor het British Museum in Londen waar hij conservator van Egyptische en Assyrische oudheden werd en in een aantal zalen de expositie van Egyptische kunstvoorwerpen inrichtte. Het is te begrijpen dat hij enthousiast was over zijn vondst, want het is een prachtige uitbeelding in kleur die met verfijnd kunstgevoel ‘de oude Egyptische denkwijze over de mysteriën van leven en dood’ weerspiegelt. Omdat de papyrus een afmeting had van circa 23 meter bij 38 cm, was het een geweldige onderneming hem voor transport naar Engeland gereed te maken.
Met de gedachte aan de publikatie ervan in boekvorm, besloot hij de boekrol in 37 stukken van ongeveer gelijke lengte te laten snijden, die hij op houten planken liet lijmen voor de verscheping naar Londen. In 1890 was het Sir Peter Le Page Renouf die de leiding had bij het tot stand komen van de facsimile-uitgave op ‘olifantsfolio’ (bladzijden van circa 37,5 x 53 cm). Vier jaar later gaf het British Museum een tweede editie van het facsimile uit, gecorrigeerd door Budge en in 1895 volgde de eerste vertaling van de papyrus door Budge.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten