Pagina's

vrijdag 4 december 2009

De Gevechten van Horus met Seth

Het verhaal van de oorlog tusschen Horus en Set is gebeeldhouwd op de binnenkant aan de westzijde van de ringvormigen muur van den tempel van Edfu. De geheele tempel is gewijd aan Horus; ofschoon ongetwijfeld een vroegere stichting, dateert het tegenwoordige gebouw eerst uit het Ptolemeïsche tijdperk. Het werd begonnen door Ptolemeus III Euergetes I en er werden 180 jaren besteed aan het bouwen en decoreeren. De ringvormige muur, waarop deze voorstellingen en opschriften waren gebeeldhouwd, was gebouwd ongeveer 100 v. C., òf door Soter II òf door Alexander I.


De tempel werd opgegraven door Mariette en van alle tempels in Egypte bevindt deze zich in de meest gave toestand, want met uitzondering van de ergelijke verminking van de gezichten, waarschijnlijk door fanatieke Christenen, zijn gebouw en beeldhouwwerk ongeschouden gebleven, behalve door de tijd.

Het opschrift schijnt in legendarische vorm een vrij nauwkeurig verhaal te geven van gevechten tusschen stammen uit een zeer vroeg tijdperk. Ofschoon het tegenwoordige opschrift van later datum is, zijn er vele primitieve gedachten in bewaard gebleven, vooral in de lofliederen van de vrouwen aan Horus.


"Eet het vleesch van den overwonneling, drink zijn bloed", is geen uiting van de beschaving uit de Ptolemeïsche tijden. Menschenoffers schijnen in Egypte in alle tijdperken gebracht te zijn. Offers voor den oogst werden er te Eleithyapolis (El Kab) verbrand. Amasis II van de XXVIste dynastie maakte een eind aan de menschenoffers te Heliopolis; Diodorus zegt, dat er roodharige mannen werden geofferd aan het graf van Osiris; daar de koning de geincarneerde Osiris was, zou dit beteekenen, dat er bij de koninklijke graven menschenoffers werden gebracht, waarschijnlijk bij de begrafenisceremoniën. Het Doodenboek zinspeelt ook voortdurend op menschenoffers.

Te Edfu werd een altaar gevonden, dat besneden was met voorstellingen en offerandes, waarin menschelijke wezens de slachtoffers zijn. Men kent kleine beeldjes, rond gesneden, die den vorm hebben van gebonden gevangenen en waarschijnlijk de methode aantoonen van het binden van een slachtoffer; de beenen zijn gebogen bij de knieën en de voeten tegen de dijen gebogen; de armen zijn bij de ellebogen gebogen en stevig aan het lichaam gebonden. Dit is nu niet de gewone manier om een gevangene te binden, maar is een speciale manier, waarschijnlijk bestemd voor een menschelijk slachtoffer.

De beelden stellen soms mannen, soms vrouwen voor. Naar de voorstellingen en tooneelen op den cirkelvormigen muur te oordeelen werd er een "mysteriespel" gespeeld in den tempel van Edfu, waar de Pharao de hoofdrol, die van Horus, vervulde. Het schijnt meer dan waarschijnlijk, dat in vroegere tijden Set of de Bondgenoot van Set, gespeeld werd door een menschelijk wezen, dat werkelijk gedurende de voorstelling gedood werd. Toen het gebruik van de menschenoffers begon uit te sterven, werd het menschelijk slachtoffer vervangen door een dier. Dit is het geval te Edfu, waar Set een hippopotamus genoemd wordt en voorgesteld wordt als een zwijn.

Het was in het drie honderd drie-en-zestigste jaar na de regeering van den God Ra-Horakhti op aarde, dat de groote oorlog tusschen Horus en Seth plaats greep.

Zijne Majesteit, God Ra, dien de menschen ook Ra-Horakhti noemen, was in Nubië met zijn leger, een groote en ontelbare menigte soldaten, voetknechten en ruiters, boogschutters en strijdwagens. Hij voer in zijn Boot op de rivier; de boeg van de Boot was van palmhout, de achtersteven was van acaciahout en hij landde te Thest-Hor, aan de oostzijde van de Binnenwateren. En tot hem kwam Horus van Edfu, ook Harpoenier en Held genaamd, zoekend naar dien Boosdoener Seth, den moordenaar van Osiris. Lang had hij gezocht, maar Seth was hem steeds ontweken.

Koning Ra had zijn strijdmachten verzameld, want Seth was tegen hem opgestaan en Horus was blijde bij het denkbeeld van een strijd, want hij hield meer van een uur vechten dan van een dag feestvieren. Hij kwam bij Thot, den god van de tooverkunst, en Thot verleende hem de macht zich te veranderen in een gevleugelden discus, een discus die gloeide als een vuurbal, met groote vleugels aan weerszijden, die gekleurd waren als de lucht bij zonsondergang, wanneer het blauw schakeert van donker tot licht en doorschoten is met gouden gloed. De menschen trachten deze tinten na te bootsen, wanneer zij den gevleugelden discus boven de tempeldeuren snijden of er een borstversiersel van maken van goud, ingelegd met turkoos en kornalijn en lazuli. Zoo zat Horus als een groote gevleugelde discus op den voorsteven van de boot van Ra en zijn heerlijkheid schitterde over de wateren en trof zijn vijanden, die in hinderlaag lagen. Op zijn schitterende vleugelen verhief hij zich in de lucht, en sprak tegen zijn listige vijanden een vervloeking uit, een verschrikkelijke en vreesaanjagende vervloeking, zeggende: "Uw oogen zullen blind zijn en gij zult niet zien; en uw ooren zullen doof zijn en gij zult niet hooren."

En plotseling zag elke man, toen hij naar zijn buurman keek, een vreemdeling, en toen hij zijn eigen bekende moedertaal hoorde, klonk het als een vreemde taal en zij riepen, dat zij verraden waren en dat de vijand zich onder hen bevond. Ze keerden hun wapens tegen elkander en in een oogwenk hadden velen opgehouden te leven en de overigen waren gevlucht, terwijl boven hen de glanzende Discus zweefde, die uitkeek naar Seth. Maar Seth was in de moerassen van het Noordelijke Land en deze behoorden slechts tot zijn voorhoede.

Toen spoedde Horus terug naar Ra en Ra omhelsde hem en gaf hem een dronk wijn met water. En tot op dezen dag plengen de menschen op deze plaats een offer van wijn en water voor Horus tot een aandenken. Toen Horus den wijn gedronken had, sprak hij tot Koning Ra en zeide: "Kom en zie uwe vijanden, hoe zij neerliggen in hun bloed." Ra kwam en met hem kwam Astarte, de Meesteres der Paarden, haar vurige rossen mennend; en zij zagen het met lijken bedekte veld, waar de soldaten van Seth elkander verslagen hadden.

Nu, dit is de eerste ontmoeting in het Zuiden, maar de laatste groote slag had nog niet plaats. Toen kwamen de bondgenooten van Seth bij elkaar en beraadslaagden en namen de gedaanten aan van krokodillen en nijlpaarden, want deze groote dieren kunnen onder water leven en geen menschelijk wapen kan hun huid doorsteken. Zij gingen de rivier op, terwijl het water achter hen opzwiepte, en wierpen zich op de Boot van Ra om ze te doen omslaan. Maar Horus had zijn afdeeling wapensmeden bij elkaar geroepen en zij hadden bogen en speren vervaardigd van metaal, dat zij eerst gesmolten en geweld, gehamerd en gevormd hadden, terwijl er nog tooverspreuken over uitgesproken waren. Toen de woeste dieren de rivier op kwamen in de golven van schuim, spanden de Volgelingen van Horus hun boogpezen en lieten hun pijlen vliegen; zij wierpen hun werpspiesen en deden een aanval met hun speren. En het metaal drong door de huiden en trof de harten en van deze gevaarlijke dieren werden er zeshonderd vijftig verslagen en de overigen namen de vlucht.

Dit nu is de tweede ontmoeting in het Zuiden, maar de laatste groote slag werd nog niet gestreden.

De bondgenooten van Seth vluchtten, sommigen de rivier op en sommigen de rivier af; hun harten waren versaagd en hun voeten weigerden den dienst uit vrees voor Horus, den Harpoenier, den Held. En zij, wier gezichten naar het Zuidelijk Land gekeerd waren, vluchtten het snelst, want Horus achtervolgde hen in de Boot van Ra, en met hem kwamen zijn Volgelingen met hun wapens in de handen.

Ten zuid-oosten van Denderah, de stad van Hathor, zag Horus den vijand en hij wierp zich op hen met zijn Volgelingen, terwijl Ra en Thot naar de worsteling keken in de Boot.

Toen zei Koning Ra tot Thot: "Zie, hoe hij zijn vijanden wondt! Zie, hoe Horus van Edfu vernieling onder hen brengt!" En naderhand bouwden de menschen een tempel op deze plaats ter herinnering aan het gevecht en de Goden in dezen tempel waren Ra en Min en Horus van Edfu.

Dit nu is de derde ontmoeting in het Zuiden, maar de laatste groote slag had nog niet plaats. Toen wendden zij vlug de Boot en snel dreef ze stroomafwaarts, de vluchtelingen vervolgend, wier gezichten naar het Noordelijk Land gekeerd waren. Een nacht en een dag vervolgden zij ze en ten noord-oosten van Denderah zag Horus hen. En hij haastte zich, hij en zijn Volgelingen en hij viel op hen aan en versloeg hen. Groot en verschrikkelijk was de slachting terwijl hij ze voor zich uit dreef.

Zoo was Seth's leger in het Zuiden in vier groote ontmoetingen vernietigd, maar de laatste groote slag had nog niet plaats. Nu wendden de bondgenooten van Seth hun aangezichten naar het meer en de moerassen van de zee. Horus bevond zich achter hen in de Boot van Ra en zijn gedaante was de gedaante van een grooten gevleugelden discus; en met hem kwamen zijn Volgelingen met de wapens in hun handen. Toen beval Horus stilte en hun monden bewaarden het stilzwijgen.

Vier dagen en vier nachten waren zij op het water om den vijand te zoeken. Maar niemand vonden zij, want hun vijanden hadden de gedaante aangenomen van krokodillen en nijlpaarden en lagen verborgen in het water. In den morgen van den vijfden dag zag Horus hen; op eens gaf hij het sein tot den strijd en de lucht werd vervuld met het rumoer van den slag, terwijl Ra en Thot naar het gevecht keken, terwijl zij wachtten in de Boot.

Toen riep Koning Ra luid, toen hij Horus als een verterende vlam op het slagveld zag: "Zie, hoe hij zijn wapen tegen hen keert; hij doodt hen, hij vernietigt hen met het zwaard, hij snijdt hen in stukken, hij verslaat hen volkomen. Zie en aanschouw Horus van Edfu!" Tegen het eind van het gevecht kwam Horus terug in triomf en hij bracht honderd en twee-en-veertig gevangenen naar de Boot van Ra.

Dit nu is de eerste ontmoeting in het Noorden, maar de laatste groote slag had nog niet plaats. Want de vijanden, die op de Noordelijke Wateren waren, keerden hun aangezichten naar het kanaal om de zee te bereiken en zij kwamen bij de Westelijke Wateren van Mert, waar de Bondgenoot van Seth zijn woonplaats had, Horus achtervolgde hen, uitgerust met zijn blinkende wapens en hij ging in de Boot van Ra en Ra was in de boot met acht lieden van zijn gevolg. Zij bevonden zich op het Noorder Kanaal en voeren achterwaarts en voorwaarts, wendend en nog eens wendend; maar niets hoorden of zagen zij. Toen voeren zij een nacht en een dag noordwaarts en kwamen aan het Huis van Rerhu.

Daar sprak Ra tot Horus en zeide: "Zie, uw vijanden zijn samengekomen bij de Westelijke Wateren van Mert, waar de Bondgenooten van Seth wonen." En Horus van Edfu verzocht Koning Ra in zijn Boot te komen om tegen de Bondgenooten van Seth op te trekken.

Weer reisden zij noordwaarts, waar de nooitondergaande Sterren om een zeker punt in de luchtruimte draaien en aan de oevers van de Westelijke Wateren van Mert waren de Bondgenooten van Seth, gereed voor den strijd. Toen aarzelde Horus van Edfu geen oogenblik, maar wierp zich op den vijand, vergezeld door zijn Volgelingen, die de wapens in de hand droegen. Dood en vernieling brachten zij rechts en links, totdat de vijand voor hen vluchtte. Toen de strijd geëindigd was, telden zij de gevangenen; drie honderd een-en-tachtig waren er gemaakt en deze doodde Horus vóór de Boot van Ra en hun wapens gaf hij aan zijn Volgelingen. Dit nu is de tweede ontmoeting in het Noorden, maar de laatste groote slag was nog niet geleverd. En nu, eindelijk, kwam Seth zelf te voorschijn uit zijn schuilplaats. Woest en wild is hij, listig en wreed, van nature aan een roofdier gelijk, zonder genade of medelijden; en de menschen beelden hem uit met het hoofd van een wild dier, want menschelijk gevoel is hem onbekend. Hij kwam te voorschijn uit zijn schuilplaats en brulde verschrikkelijk. De aarde en de hemelen beefden bij het geluid van zijn gebrul en bij de woorden, die hij uitte, want hij pochte er op, dat hij zelf zou vechten tegen Horus en hem zou vernietigen, zooals hij Osiris vernietigd had.

De wind droeg de woorden van zijn gepoch tot Ra en Ra zei tot Thot, Heer van de Tooverkunst en van de Wijsheid: "Laat deze hooge woorden van den Verschrikkelijke te niet gedaan worden." Toen sprong Horus van Edfu voorwaarts en viel zijn vijand aan en een hevig gevecht woedde en Horus wierp zijn wapen en doodde velen en zijne Volgelingen vochten ook en behielden de overhand. Uit het stof en het gerucht van den strijd kwam Horus te voorschijn en sleepte een gevangene mede; en de armen van den gevangene werden op zijn rug gebonden en de staf van Horus werd over zijn mond gebonden, zoodat hij geen geluid kon geven en het wapen van Horus werd op zijn keel gezet.

Horus sleepte hem voor Koning Ra. En Ra sprak en zeide tot Horus: "Doe met hem, wat gij wilt." Toen wierp Horus zich op zijn vijand en sloeg het wapen in zijn hoofd en in zijn rug, sneed zijn hoofd af, sleepte het lichaam bij de voeten voort en sneed het eindelijk in stukken. Zoo handelde hij met het lichaam van zijn tegenstander, evenals Seth met het lichaam van Osiris gehandeld had. Dit gebeurde op den zevenden dag van de eerste maand van het jaargetijde, wanneer de aarde te voorschijn komt na de overstrooming. En het meer wordt tot op dezen dag het "Meer van den Strijd" genoemd.

Dit nu is de derde ontmoeting in het Noorden, maar de laatste groote slag werd nog niet geleverd. Want het was de Bondgenoot van Seth, dien Horus had gedood, en Seth zelf was nog in leven en hij woedde tegen Horus als een panter uit het Zuiden. En hij stond op en brulde en zijn stem was gelijk de donder en terwijl hij brulde, veranderde hij in een groote slang en kroop in den grond. Niemand zag hem verdwijnen en niemand zag hem veranderen, maar hij vocht tegen de Goden en door hun macht en kennis zijn zij op de hoogte van wat er gebeuren zal, ofschoon geen mensch het hun vertelt. En Ra zei tot Horus: "Seth heeft zich in een sissende slang veranderd en is in den grond gekropen. Wij moeten maken, dat hij er nooit weer uitkomt; nooit, nooit weer!"

De bondgenooten van Seth vatten moed, daar zij wisten, dat hun leidsman in leven was en zij kwamen weer bij elkaar en hun booten vulden het kanaal. De Boot van Ra voer naar hen toe en boven de Boot scheen de glans van den gevleugelden Discus. Toen Horus de vijanden verzameld zag op één plaats, viel hij hen aan, dreef hen op de vlucht en doodde hen in grooten getale.

Dit nu is de vierde ontmoeting in het Noorden, maar de laatste groote slag werd nog niet geleverd.

Toen bleef Horus van Edfu zes dagen en zes nachten op het kanaal in de boot van Ra en zag uit naar de vijanden, maar hij zag hen niet, want zij lagen als lijken in het water.

En tot op den huidigen dag verrichten de menschen ceremoniën ter herinnering aan de Slagen van Horus op den eersten dag van de eerste maand van de overstrooming, op den zevenden dag van de eerste maand van de verschijning der aarde na de overstrooming en op den een-en-twintigsten en vier-en-twintigsten dag van de tweede maand van de verschijning van de aarde. Deze dagen worden heilig gehouden te Ast-abt, dat ten zuiden van Anrudef ligt, waar een van de graven van Osiris is. En Isis sprak een tooverban uit rondom Anrudef, opdat geen vijand in de nabijheid zou komen; en de priesteres van Anrudef wordt ter herinnering genoemd: "De Vrouwe van de Betoovering"; en de wateren worden genoemd: "De Wateren van het Zoeken," want daar zoekt Horus naar zijn vijand.

En Horus zond zijn Volgelingen uit en zij achtervolgden den vijand en brachten gevangenen mede, honderd zes uit het Oosten en honderd zes uit het Westen. Deze doodden zij in tegenwoordigheid van Ra op de heilige plaatsen.

Toen gaf Ra aan Horus en zijn strijders twee steden, die tot nu toe de Mesen-steden genoemd worden, want de Volgelingen van Horus zijn Mesentiers, de Metaalwerkers.

In de tempels van de Mesen-steden heeft men Horus als God en zijn geheime plechtigheden worden vier keer per jaar gehouden. Groot en heilig zijn deze dagen in de Mesen-steden, want zij zijn een herinnering aan de Gevechten van Horus, die hij voerde tegen Seth, den moordenaar van Osiris.

Nu verzamelden deze vijanden zich weer in het Oosten en zij reisden naar Tharu. Toen werd de Boot van Ra te water gelaten om hen te achtervolgen en Horus van Edfu veranderde zich in de gedaante van een leeuw met het gezicht van een man; zijn armen waren als van steen en op zijn hoofd droeg hij de Atefkroon, welke is de witte diadeem van het Zuidelijke Land, versierd met veeren en horens en aan weerszijden een gekroonde slang. En hij snelde zijn vijanden achterna en versloeg hen en voerde honderd-twee-en-veertig gevangenen mede.

Toen zeide Ra tot Horus van Edfu: "Laten wij noordwaarts reizen naar de Groote Groene Wateren en den vijand daar vernietigen, zooals wij hem in Egypte vernietigd hebben."

Noordwaarts trokken zij nu en de vijand vluchtte voor hen en zij bereikten de Groote Groene Wateren, waar de golven braken op het strand met het geluid van den donder. Toen stond Thot op en hij stond midden in de Boot en hij zong vreemde woorden over de booten en barken van Horus en zijn Volgelingen en de zee werd kalm, toen het geluid van de woorden over haar golven klonk. En er heerschte stilte over de Groote Groene Wateren, want de wind was gaan liggen en niets was in zicht dan de booten van Ra en van Horus. Toen sprak Koning Ra: "Laten wij rondom de geheele uitgestrektheid van het land zeilen, laten wij naar het Zuidelijke Land zeilen," En zij wisten, dat Ra den vijand bespeurde. Zij haastten zich en zeilden bij nacht naar het Zuidelijk Land, naar het land Ta-kens en zij kwamen aan de stad Shaïs, maar voordat zij Shaïs bereikten, zagen zij niets van den vijand. Shaïs nu, ligt aan de grens van Nubië en in Nubië lagen de wachtposten van den vijand. Toen veranderde Horus van Edfu zich in een grooten gevleugelden Discus met uitgespreide schitterende vleugels en naast hem kwamen de godinnen Nekhbet en Uazet en haar gedaante was de gedaante van groote gekroonde slangen; op het hoofd van Nekhbet prijkte de witte kroon van het Zuidelijke Land, op het hoofd van Uazet rustte de roode kroon van het Noordelijke Land.

En de Goden in de Boot van Ra riepen luid en zeiden: "Zie, o Gij, die de tweemaal groote zijt, hij heeft zich tusschen de twee godinnen geplaatst. Zie, hoe hij zijn tegenstanders overvalt en hen vernietigt".

Dit nu is de ontmoeting in Nubië, maar de laatste groote slag had nog niet plaats.

Toen kwam Ra in zijn Boot en hij legde aan te Thest-Hor en gaf bevel, dat de menschen in iederen tempel van de Twee Landen den Gevleugelden Discus zouden uithouwen en rechts en links van den Discus zouden Nekhbet en Uazet zich bevinden als groote gekamde slangen, met kronen op de hoofden. En de tempel op de punt van Thest-Hor wordt ter herinnering tot op dezen dag "Het Huis van Horus in het Zuiden" genoemd, en een groot offer is daar gebracht aan Ra en Horus. En Ra gaf aan Horus de provincie van "Het Huis van het Gevecht" en Ast-Abt en de Mesen-steden in het Oosten en het Westen en Edfu in het Noorden en Tharu en Ganti en de "Zee van het Zeilen" en Opper Shasu en Edfu-van-het-Huis-van-Ra.

En van het meer ten zuiden van Edfu-van-het-Huis-van-Ra brengt men water naar de twee Huizen van den Koning op den dag van het Seth-feest. En Isis droeg Ar-steen van zand naar Thest-Hor. Ar-steen van de Ster was het; en in elke plaats van het Zuidelijke Land, waar Horus naar toe ging, wordt tot op dezen dag Ar-steen gevonden.

Sommigen nu zeggen, dat de laatste groote slag nog komen moet en dat Horus Seth eindelijk zal dooden en dat Osiris en al de Goden op aarde zullen regeeren, als hun vijand vernietigd is. Naar anderen zeggen, dat de strijd reeds geëindigd is en dat Horus den grooten en kwaadaardigen Vijand doodde, die hun allen ellende en droefheid berokkend had.

En dit is het, wat zij zeggen: Na maanden en jaren groeide Horus het Kind op tot een man. Toen kwam Seth met zijn bondgenooten en hij daagde Horus uit in tegenwoordigheid van Ra. En Horus verscheen en zijn Volgelingen kwamen met hem mee in hun booten, in hun wapenrusting en met hun blinkende wapens met gevesten van besneden hout en hun bogen en hun speren.

En Isis maakte gouden versierselen voor den voorsteven van de boot van Horus en zij bevestigde ze met tooverwoorden, zeggende: "Goud zit aan den boeg van uw boot, de groote boot van Horus, de boot van de vreugde. Moge de dapperheid van Ra, de kracht van Shu, de macht en de vrees met u zijn. Gij zijt overwinnend, o zoon van Osiris, zoon van Isis, want gij strijdt voor den troon van uw vader."

Toen nam Seth de gedaante aan van een rood nijlpaard, groot en machtig, en hij kwam uit het Zuidelijke Land met zijn bondgenooten, en reisde naar het Noordelijke Land om Horus van Edfu te ontmoeten. En te Elephantine stond Seth op en sprak een erge vervloeking uit tegen Horus van Edfu en tegen Isis en zeide: "Laat er een sterke wind komen, een hevige noordenwind en een woedende storm"; en het geluid van zijn stem was gelijk de donder in het Oosten van den hemel.

Zijn woorden werden geroepen aan den zuidelijken hemel, een woord en een kreet van Seth, den vijand van Osiris en van de Goden.

Plotseling brak er een storm los over de booten van Horus en zijn Volgelingen; de wind bulderde en het water werd in groote golven opgezwiept en de booten werden heen en weer geworpen als stroohalmen. Maar Horus liet zich niet van den weg afbrengen; en door de duisternis van den storm in het schuim van de golven schitterde de gouden voorsteven als de stralen van de zon.

En Horus nam de gedaante aan van een jongen man, zijn lengte was acht el; in zijn hand hield hij een harpoen; het ijzer was vier el, de steel twintig el lang en een keten van zestig el was er aan bevestigd. Boven zijn hoofd zwaaide hij het wapen, alsof het een riet was, en hij wierp het naar het groote, roode nijlpaard, dat in de diepe wateren stond, gereed om Horus en zijn Volgelingen te vernietigen, zoodra de storm hun booten zou doen vergaan.

En bij den eersten worp drong het wapen diep in het hoofd van het groote, roode nijlpaard en raakte de hersenen. Zoo stierf Seth, de Booze, de vijand van Osiris en van de Goden.

En tot op dezen dag zingen de priesters van Horus van Edfu en de dochters van den Koning en de vrouwen van Busiris en de vrouwen van Pé een loflied en slaan de trom voor den overwinnenden Horus.

En dit is hun zang: "Verheugt u, o vrouwen van Busiris! Verheugt u, o vrouwen van Pé! Horus heeft zijn vijanden overwonnen!

"Juicht, bewoners van Edfu! Horus, de groote God, Heer van den hemel, heeft den vijand van zijn vader gedood!

"Eet het vleesch van den overwonnene, drinkt zijn bloed, verbrandt zijn gebeente in de vlammen van het vuur. Laat hem in stukken snijden, en geeft zijn beenderen aan de katten, de stukken van zijn vleesch aan de kruipende dieren.

"O Horus, de Dappere, de eerste der Goden, de Harpoenier, de Held, de Prijsmaker van gevangenen, Horus van Edfu, Horus de Wreker!

"Hij heeft den Booze verslagen, hij heeft een poel gemaakt van het bloed van zijn vijand, zijn pijl heeft een prooi gemaakt. Ziet, aanschouwt Horus op den boeg van zijn boot. Gelijk Ra, schijnt hij aan den horizon. Hij is getooid in groen linnen, in fijn linnen en zijde. De dubbele diadeem rust op uw hoofd, de twee slangen op uw voorhoofd, o Horus, de Wreker!

"Uw harpoen is van metaal, de steel is van den sycomore der woestijn, het touw is gevlochten door Hathor van de Rozen. Gij hebt gemikt naar rechts, gij hebt geworpen naar links. Wij prijzen u hemelhoog, want gij hebt de boosheid van uwen vijand geketend. Wij prijzen u, wij aanbidden uwe majesteit, o Horus van Edfu, Horus de Wreker!"

2 opmerkingen:

  1. De BELOFTE wordt ondraaglijk.

    Joseph Roberts / The sword of justice.

    BeantwoordenVerwijderen
  2. Het enige ondragelijke is dat gezwets van jou.

    BeantwoordenVerwijderen